Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

multinationale onderneming

betekenis & definitie

(ook: multinational), bijzondere categorie van internationaal opererende concerns met uitgebreide bedrijfsactiviteiten in diverse landen, soms over de gehele wereld. In het spraakgebruik wordt de term veelal gebruikt voor alle internationaal opererende concerns, soms voor ondernemingen met een grote omvang en grote jaarproduktie, vaak alleen voor de grootste.

Het begrip wordt op zeer uiteenlopende wijze gedefinieerd. Als criteria worden gehanteerd de aard van de activiteiten in het buitenland (produktie, assemblage, licenties, joint ventures, verkoop), het relatieve belang van de activiteiten in het buitenland (aandeel buitenland in totale vaste activa, totale afzet, totaal aantal werknemers, totale winst), het aantal vestigingen in het buitenland en het aantal verschillende landen waar men werkzaam is, de mate van wereldwijde oriëntatie in de besluitvorming, beleidsbepaling, toewijzing van middelen e.d. en de houding van de topleiding ten opzichte van buitenlanders in het leidinggevend kader en de belangen van de gastlanden. De multinationale ondernemingen vormen geen homogene groep, maar vertonen grote variatie van soorten en vormen. Soms onderscheidt men internationale, multinationale, transnationale en supranationale ondernemingen. Een internationale onderneming is dan een onderneming waarin, naast nationaal gerichte activiteiten, de verrichtingen met het buitenland in een afzonderlijke afdeling worden gebundeld, gecoördineerd en gecentraliseerd. De internationale onderneming kan zich gemakkelijk ontwikkelen tot een multinationale onderneming, als de vraagstukken niet meer opgelost kunnen worden door een, door nationale belangen beperkte topleiding en investeringsbeslissingen e.d. benaderd moeten worden vanuit een veel breder gezichtspunt.

In een multinationale onderneming staan de verrichtingen met het buitenland wat beleid en structuur betreft op gelijke voet met binnenlandse activiteiten. De buitenlandse activiteiten zijn gedecentraliseerd in twee of meer geografisch of produktsgewijs bepaalde afdelingen, die binnen een totaal plan voor het concern werken en worden beoordeeld aan de bijdrage die zij leveren aan de groep als geheel. Al is de leiding bereid beschikbare middelen aan te wenden zonder daarbij te letten op nationale grenzen, en beleidsoverwegingen en beleidsbeslissingen vanuit een mondiaal gezichtspunt te nemen, toch blijven zij vaak nationaal geïnspireerd. De bijdrage van de buitenlandse activiteiten aan de totale omzet zal boven de 50% stijgen. Winsten uit het buitenland worden naar het moederland overgemaakt. Het personeelsbeleid is erop gericht op alle niveaus medewerkers met de benodigde capaciteiten aan te trekken, zonder op nationaliteit te letten, al kunnen in leidinggevende posities en in de eigendomsrechten personen uit het land van oorsprong overheersen.

Een transnationale onderneming (zoals de tegenwoordig ook in de VN gebruikelijke term is geworden) is een multinationale onderneming die wordt geleid door en in bezit is van personen van verschillende nationaliteit. Op nationale grenzen wordt bij de activiteiten niet meer gelet, beslissingen worden geacht niet langer nationaal geïnspireerd te zijn. Er is niet meer sprake van een moederland (land van herkomst). Zij zijn door fusie tussen grote ondernemingen in verschillende landen tot stand gekomen. Tenslotte noemt men dan nog de supranationale onderneming, een transnationale onderneming, die moet ressorteren onder een internationaal/supranationaal orgaan, dat relevante wetgeving inzake concurrentie, controle, belastingen e.d. voorbereidt en uitvoert. Deze komt nog niet voor, maar vormt een theoretische mogelijkheid.

De multinationale onderneming is geen nieuw verschijnsel. Sedert 1945 zijn de directe investeringen in het buitenland steeds belangrijker geworden, waarbij buitenlandse filialen werden gevestigd of buitenlandse ondernemingen werden overgenomen. Vele motieven hebben ertoe geleid dat ondernemingen, die voordien buitenlandse markten slechts via export benaderden, buitenlandse produktiefaciliteiten vestigden of overnamen, zoals: de wens bepaalde grondstoffen in eigendom te bezitten; mogelijkheden tot verlaging van transportkosten en vermindering van transportnadelen; mogelijkheden tot verhoging van de directe produktie-efficiëntie door verlaging van produktieen afzetkosten (door b.v. vestiging in landen met goedkoper arbeidskrachten of lagere energiekosten); mogelijkheden handelsbeperkingen (contingenteringen, douanerechten) uit de weg te gaan; buitenlandse markten in commerciële zin beter toegankelijk te maken door vestiging ter plaatse in verband met nationalistische sentimenten; preferenties voor lokaal gemaakte produkten; spreiding van politieke risico’s; het ontlopen van ‘harde’ vakbonden; het ontlopen van valutarisico’s, het verminderen van de belastingen; de verwachting dat plaatselijke produktie en afzet van een of meer produkten export van andere artikelen zou bevorderen door grotere bekendheid van naam en merk; grotere verkoopmogelijkheden door activiteit ter plaatse en ervaring van de leiding.

De multinationale onderneming staat m.n. in de jaren zeventig sterk in de belangstelling. Tot oorzaken hiervan behoren waarschijnlijk hun toenemend aantal o.a. in verband met de Europese integratie, de problematiek van de ontwikkelingslanden, groeiende belangstelling voor ondernemingen, economische orde en economische ontwikkeling in het algemeen. De belangstelling is zeker ook te verbinden met de relatief late opkomst in de VS van de multinationale onderneming, veel later dan in Europa, waar de relatief kleine markten reeds eerder tot de trek over de nationale grenzen noopten. Werd in 1960 slechts 7% van de totale winst van het Amerikaanse bedrijfsleven als geheel in het buitenland gegenereerd, in 1974 beliep dit naar schatting 30%, terwijl in 1957 9% van alle investeringen in produktiefaciliteiten door Amerikaanse ondernemingen in het buitenland plaatsvonden tegen ca. 25% in 1970. Onder de multinationale giganten bevinden zich nog steeds vele ondernemingen van Europese origine.

Geleidelijk aan is ook de kritiek opgekomen. De kleine Europese moederlanden zouden zich nog sterk doen voelen, soms wordt in dit verband gesproken van ‘koloniaal verleden’, of van een via directe investeringen in het buitenland zichtbaar wordend economisch neo-kolonialisme. Bovendien namen in de jaren zestig Amerikaanse maatschappijen via een snel toenemend aantal dochterondernemingen in Europa bezit van Europese markten (J.J.Servan-Schreiber). Critici menen dat de multinationale ondernemingen een onbillijke voorsprong hebben op lokale concurrenten en dat zij gericht zijn op, dan wel blootstaan aan de verleiding tot het misbruiken van economische macht, het uitoefenen van politieke macht, ontduiken van belastingen, knoeien met prijzen bij onderlinge leveringen, speculeren met valuta’s, naar willekeur overbrengen van produktie naar elders enz. Het is zeker een feit dat de multinationale onderneming door haar gespreide operaties een grotere beslissingsmarge heeft en in sommige landen misschien een grote macht vertegenwoordigt, waartegen de overheid niet al te hard durft op te treden. Door hun internationale flexabiliteit kunnen zij vele traditionele politieke instrumenten ineffectief maken.

Zij maken veelal gebruik van verkoop-en holdingmaatschappijen in zgn. fiscale vluchthavens (landen met gunstige belastingregelingen, zoals Luxemburg en Zwitserland) teneinde accumulatie van belastingheffing te beperken. Voor de financiering kunnen zij zich richten op de gunstige kapitaalmarkt, maar zij hebben daarmede tevens de mogelijkheid nationale kredietbeperkende maatregelen in een bepaald land te omzeilen. Door het werken met meer valuta’s ligt een grote activiteit op de valutatermijnmarkten ter dekking van de hierin liggende koersrisico’s voor de hand, maar door de leads-and-lags (versnelling of vertraging van incasseringen of betalingen, vooral ten aanzien van dochterondernemingen) kunnen zij bijdragen tot instabiliteit op de valutamarkten. Door het internationale arbeidsvlak kunnen zij vaak meer weerstand bieden tegen nationale eisen. Anderzijds bieden zij grote economische voordelen, niet alleen die van het grootbedrijf, maar ook door verbreiding van technologische kennis, het scheppen van werkgelegenheid enz. Critici menen dan ook dat speciaal overheidstoezicht of zelfs beperkende overheidsmaatregelen nodig zijn.

Reeds in 1972 heeft het internationaal georganiseerde bedrijfsleven zelf, nl. de Internationale Kamer van Koophandel, ‘Richtlijnen voor internationale investeringen’ opgesteld, aanbevelingen waarvan de navolging uiteraard een vrijwillig karakter heeft. In 1976 stelde de ministerraad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een serie richtlijnen vast voor multinationale ondernemingen. Hiermee werd door de regeringen van 23 overwegend westers-industriële landen een algemeen kader vastgelegd waarbinnen de activiteiten van multinationale ondernemingen kunnen worden getoetst. De richtlijnen zijn vrijwillig, zij kunnen niet wettelijk worden opgelegd. Het is een soort gedragscode, met richtlijnen over o.a.: afstemming van beleid op nationale doelstellingen en prioriteiten in gastlanden en het zich onthouden van ongepaste politieke activiteit of omkopen van functionarissen; te verstrekken jaarlijkse informatie, waarbij tevens een beeld wordt gegeven van de structuur van de multinationale ondernemingen met directe en indirecte deelnemingen (uiteraard overeenkomstig eventueel vereiste vertrouwelijkheid); concurrentieverhoudingen en kartelvorming; financieringsmethoden en het rekening houden met betalingsbalansen kredietpolitiek in het land van vestiging; technologische aangelegenheden (stimuleren van technische kennis en technologische ontwikkeling in het land van vestiging); fiscale en sociaalrechtelijke aangelegenheden. Voor een aantal multinationale ondernemingen zijn de OESO-richtlijnen slechts een bevestiging van het door hen reeds feitelijk gevoerde beleid.

Maar voor vele andere, waaronder Amerikaanse, Japanse, maar ook Europese multinationale ondernemingen betekenen zij een omwenteling (Amerikaanse multinationals maken meer dan de helft van het totaal der activiteiten van alle multinationals uit). Belangrijk is dat niet alleen verschillende ministers in de VS tot nakoming opriepen, maar dat o.a. in Nederland ook de grote werkgeversorganisaties en de meeste multinationals waardering voor en instemming met de richtlijnen hebben getoond.

De VN liet in 1974 een rapport uitbrengen over rol, betekenis voor ontwikkeling en internationale betrekkingen van multinationale ondernemingen. Het lijkt waarschijnlijk dat ook de op handen zijnde VN-code een vrijwillig toe te passen gedragscode zal zijn met enigerlei vorm van procedure ter controle van naleving, waarbij van groot belang zal zijn dat de VN dan tevens regels zullen stellen voor de desbetreffende regeringen. Een inbreuk op deze normen zal de reputatie van de betrokken onderneming zowel nationaal als internationaal ernstig kunnen schaden. Er gaan evenwel stemmen op om te komen tot afdwingbare internationale voorschriften. Dit vereist evenwel een supranationale autoriteit en een voldoende aantal landen dat bereid is afstand te doen van eigen soevereiniteit op dit gebied. Ondanks de in dit opzicht binnen de EG in gang zijnde ontwikkeling is sprake van een tekort aan internationale samenwerking en ontbreken van supranationale autoriteit, een situatie waarop de multinationale ondernemingen in feite reeds ver vooruitlopen. [drs.J.G.Morreau]

LITT. J.J.Servan-Schreiber, Le défi américain (1967); L.Armand, Le pari européen (1968); H.W.de Jong, Ondernemingsconcentratie (1971); J.H.Dunning, (red.), The multinational enterprise (1971); A.Coppé, De multinationale onderneming (1972); Multinational Corporation in world development, uitg. van de VN (1973); J.S.G.Wilson en C.F.Scheffer (red.), Multinational enterprises, financial and monetary aspects (1974); F.W.Fröhlich, Multinationale ondernemingen, ontstaan, organisatie en management (1976); R.Hillman, Controle op multinationale ondernemingen (1976); G.B.J.Bomers, Multinational corporations and industrial relations, a comparative study of West Germany and the Netherlands (1976); T.Mccann, An Am. company; the tragedy of United Fruit (1976); D.Wallace, Intern. regulation of multinational corporations (1976); G. en V.Curzon (red.), The multinational enterprise in a hostile world (1977); C.H.Madden (red.), The case for the multinational Corporation (1977); R.Vernon, Storm over the multinationals, the real issues (1977); W.L.M.Adriaansen, Overheid en multinationale onderneming (1978).

< >