bn. en bw. (-er, -st),
1. eigen aan, als van een meester in de kunst: een meesterlijke schildering; op meesterlijke wijze; (bw.) voortreffelijk, uitmuntend: hij tekent meesterlijk ; de terugtocht werd meesterlijk geleid; (in ruimere zin) blijk gevend van, resp. met groot talent, grote handigheid: hij weet meesterlijk te simuleren;
2. heerlijk, prachtig: een meesterlijk verhaal.