o. (—schapen), (ook: tedal, manenspringer), Ammotragus lervia, Afrikaans hoefdier, verwant aan de geiten en schapen, op de borst en voorpoten zwaar behaard.
Het manenschaap bewoont in steeds afnemend aantal de gebergten van Noord-Afrika; in dierentuinen teelt het snel aan en in de VS kan het zich als uitgezet wild uitstekend handhaven. Beide geslachten van deze soort dragen gebogen hoorns. De kleur varieert van licht- naar grijsbruin. De schouderhoogte bedraagt ca. 1,1 m; mannetjes bereiken een gewicht van 145 kg, terwijl de wijfjes slechts 65 kg wegen. De klieren zijn geitachtig; hoorns, beharing en bepaalde aspecten van het sociaal gedrag schaapachtig. In andere opzichten neemt het manenschaap een geheel eigen positie in: de geitantilopen zijn waarschijnlijk onder de voorouders van dit dier te rekenen. .