Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Mammoetwet

betekenis & definitie

Ned. wet van 12.2.1963, inwerking getreden op 1.8.1968, officieel: Wet op het Voortgezet Onderwijs. De Mammoetwet is een kaderwet; nadere bijzonderheden worden geregeld bij AMvB.

De wet voorziet in een planprocedure voor wat betreft de oprichting van nieuwe scholen, gebonden aan objectieve getalsnormen van de te verwachten aantallen leerlingen, gelijkelijk voor openbaar en bijzonder onderwijs. Alleen scholen die in het jaarlijkse plan van de minister zijn opgenomen komen voor financiering uit ‘s rijks kas voor de eerstkomende drie jaren in aanmerking. Het plan wordt opgesteld aan de hand van deelplannen, ingezonden door gemeente en schoolbesturen. Het voortgezet onderwijs wordt onderscheiden in:

1. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
2. algemeen voortgezet onderwijs;
3. beroepsonderwijs;
4. andere vormen van voortgezet onderwijs.
1. Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Dit onderwijs is bedoeld voor leerlingen die later aan universiteit of hogeschool wetenschappelijk onderwijs gaan volgen. Het kent als schooltypen: atheneum, gymnasium en lyceum of afdelingen in scholengemeenschappen. De cursusduur van alle vwo-scholen of -afdelingen is zes jaar.
2. Algemeen voortgezet onderwijs. Dit omvat het HAVO, MAVO en LAVO. HAVO (hoger algemeen voortgezet onderwijs) wordt gegeven:
a. aan scholen met een cursusduur van vijf jaren;
b. aan scholengemeenschappen met athenea, gymnasia en scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (MAVO); deze afdelingen kennen een cursusduur van twee jaren, nadat de leerling gedurende drie jaren vwo of gedurende vier jaren MAVO heeft gevolgd; na een gemeenschappelijk eerste leerjaar is ook een cursusduur van vier jaren mogelijk;
c. in afdelingen van pedagogische academies, welke afdelingen vóór 1968 de naam droegen van voorbereidende leerkring en een cursusduur hadden van twee jaren. Aan HAVO-scholen en -afdelingen wordt onderwijs gegeven in Ned., Franse, Duitse en Engelse taal en letterkunde, in geschiedenis en staatsinrichting, aardrijkskunde, economie, handelswetenschappen en recht, maatschappijleer, wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie, muziek, tekenen, handvaardigheid en lichamelijke oefening. In het eerste leerjaar van de HAVO-scholen worden dezelfde vakken gegeven als in dat van de VWO-scholen. In de hoogste twee leerjaren is enige differentiatie in het leerplan mogelijk. Een HAVO-diploma geeft, afhankelijk van het pakket examenvakken, in beginsel recht op toelating tot bepaalde scholen voor hoger beroepsonderwijs.

MAVO (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) wordt gegeven aan scholen met een vierof driejarige cursus. Het leerprogramma omvat de vakken Ned., Franse, Duitse en Engelse taal, geschiedenis en staatsinrichting, aardrijkskunde, maatschappijleer, wis-, natuuren scheikunde, biologie, handelskennis, muziek, tekenen, handvaardigheid en lichamelijke oefening. Het MAVO vervangt de vroegere ULO-scholen; het geeft aansluiting op het middelbaar beroepsonderwijs. LAVO (lager algemeen voortgezet onderwijs), gegeven in het eerste of in het tweede leerjaar van scholen voor lager beroepsonderwijs (LTS), ook wel in scholengemeenschappen, en aan afzonderlijke scholen met een cursusduur van twee jaren. Afzonderlijke LAVO-scholen verdwijnen meer en meer. Het onderwijs omvat Nederlands, geschiedenis en aardrijkskunde, maatschappijleer, wiskunde, kennis der natuur, muziek, tekenen, handvaardigheid en lichamelijke oefening. Het LAVO heeft het VGLO vervangen.

Het onderwijs in het eerste leerjaar (brugklas) van de VWO-, HAVO en MAVO-scholen omvat dezelfde vakken (voor het gymnasium kán Latijn worden toegevoegd). Het brugjaar beoogt doorstroming van het ene schooltype naar het andere na de brugklas mogelijk te maken; de leerling kan zijn studie aan een ander schooltype voortzetten dan aanvankelijk in de bedoeling lag. Er worden tevens zgn. studielessen gegeven, die dienen om een juiste studiehouding te bevorderen en goede methoden te leren, en verder voor een oriëntatie over de zin van het schoolleven. Zij bieden tevens gelegenheid voor een zorgvuldige observatie van de leerlingen.

3. Het beroepsonderwijs. Dit wordt gegeven aan; scholen voor technisch onderwijs, voor huishouden nijverheidsonderwijs, voor landbouw-, middenstands-, economisch en administratief onderwijs. Deze scholen worden onderscheiden in lagere, middelbare en hogere; er zijn dus lagere, middelbare en hogere technische scholen, lagere, middelbare en hogere huishouden nijverheidsscholen enz. tot welke scholen b.v. MTS en HTS, resp. MAVO en HAVO toegang geven. Lager beroepsonderwijs heeft een duur van 3—4 jaar (hierin is LAVO opgenomen), middelbaar en hoger beroepsonderwijs van ten hoogste vier jaren. Verder ressorteren onder het beroepsonderwijs scholen voor de opleiding van het onderwijzend personeel, voor sociaal-pedagogisch onderwijs (onderscheiden in middelbare en hogere scholen) en voor kunstonderwijs (als opleiding voor beroepen op het gebied van de kunsten, inbegrepen de architectuur en de industriële vormgeving).

Scholengemeenschap. De Mammoetwet stelt de mogelijkheid open een school voor één van de vormen van voortgezet onderwijs te verenigen met één of meer andere, al dan niet in de Mammoetwet geregelde schooltypen. Men kan b.v. het onderwijs van kleuterschool tot en met nijverheidsonderwijs in één organisatie en gebouwencomplex onderbrengen. Er bestaan reeds tientallen scholengemeenschappen in Nederland; de eerste was de Openbare Scholen Gemeenschap H.van der Vlist van de gemeente Utrecht.