o. (-s),
1. kleine, korte loop: een loopje nemen (alvorens over iets te springen); op een loopje , op een drafje;
2. wandelingetje: een loopje doen, maken;
3. (muziek) lopende figuur, reeks van snel gespeelde of gezongen op of afgaande korte noten, diatonisch of chromatisch;
4. listige trek, streek; een loopje met iemand nemen, iemand voor de gek houden.