Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

leren

betekenis & definitie

(leerde, heeft geleerd), (overg. of abs.)

1. wijzer maken: de ondervinding leert;
2. onderrichten omtrent: leer mij hoe ik doen moet;
3. onderwijs geven: de onderwijzer leert in de school;
4. prediken: Christus leerde in het openbaar;
5. doen inzien: dat zal de tijd leren; dat zal je (bij een afstraffing);
6. brengen tot: (spr.) nood leert bidden; (gemeenz.) schurft leert krauwen;
7. noodzaken, verplichten tot: dat zal ik je wel -; we zullen hem wel mores wel laten zien wat wel en niet kan;
8. een kundigheid, een bedrevenheid verwerven: daardoor de kinderen al vroeg oplettendheid; hij leert pas lezen; een ambacht leren; van buiten leren; mijn spelen is leren; wat Hansje niet leert, zal Hans nooit weten, wat men jong niet heeft geleerd, weet men niet als men het nodig heeft; al doende leert men, oefening kweekt kennis; een mens is nooit te oud om te leren; hij is goed van leert gemakkelijk;
9. studeren: voor stuurman, voor dokter, voor dominee;
10. zich de gewoonte van iets eigen maken: door zijn kameraden heeft hij leren liegen.