m. (-s), meter ter bepaling van gebruikte hoeveelheden elektrische energie.
(e) De kilowatt-uurmeter bezit:
1. een spanningsspoel, die rechtstreeks aangesloten is op de netspanning en waarin een magnetische flux optreedt waarvan de grootte evenredig is met de netspanning; en
2. een stroomspoel, waarin een flux optreedt waarvan de grootte evenredig is met de elektrische stroom die door de verbruiker wordt afgenomen.
Beide fluxen induceren op een zodanige manier stromen in een draaibaar opgestelde aluminium schijf, dat er een koppel op de schijf wordt uitgeoefend, die evenredig is met het produkt van spanning, stroom en ➝arbeidsfactor en dus met het afgenomen vermogen. Dit koppel wordt in evenwicht gehouden door een dempkoppel, dat ontstaat door de schijf tussen de polen van een permanente magneet te laten draaien; ook het dempkoppel is evenredig met de snelheid van draaiing. Hoe groter het afgenomen vermogen hoe groter de snelheid van de schijf. Het aantal omwentelingen dat de schijf in een bepaalde tijd maakt, en dat gemeten wordt door een teller, is evenredig met het produkt van het afgenomen vermogen en de desbetreffende tijd, dus met de verbruikte energie.