m. (-en), weerstand die een vliegtuig ondervindt ten gevolge van een nadelige beïnvloeding der luchtstroming op plaatsen waar deze langs (tussen) de wanden van twee aan elkaar grenzende vliegtuigdelen vloeit.
(e) De interferentieweerstand speelt vooral een belangrijke rol bij laagdekkers (de moderne verkeersvliegtuigen en militaire vliegtuigen). Dit wordt veroorzaakt doordat de uit het bovenvlak van de vleugel stekende romp en motorgondel(s) de circulatiestroming om de vleugel juist in het kwetsbaarste gedeelte van de stroming (onderdruk-gedeelte) storen; ook de draagkracht zal daardoor in nadelige zin worden beïnvloed. De ernstigste storing ondervinden uiteraard de luchtdeeltjes die zich tegelijkertijd in de grenslaag van de romp, resp. de motorgondel(s), en in die van de vleugel bevinden. Deze luchtdeeltjes zullen daardoor vaak de achterrand van de vleugel niet meer kunnen bereiken en dan een vlak langs de wanden strijkende secundaire stroming veroorzaken, die zich, omdat zij in tegengestelde richting vloeit van de hoofdstroming, onder het vormen van wervels van de wanden zal afscheiden (→Kärmän, wervelstraat van Von). Dit weerstandverhogende verschijnsel zal nog worden bevorderd als de romp en/of de motorgondel(s) van het drukminimum af divergeren. De interferentieweerstand kan het doelmatigst worden bestreden door vloeiende, gebogen overgangen met een naar achteren groter wordende straal tussen de aangrenzende wanden van de vliegtuigdelen te bewerkstelligen.