o. (-s), kleurfilter waarbij de selectiviteit niet door absorptie, maar door geschikte interferentie van de ongewenste straling wordt verkregen.
(e) Een interferentiefilter is in principe een FabryPérot-interferometer (→interferometer) met zeer kleine afstand tussen de platen (van de orde van de golflengte van het licht). De transmissiecurve vertoont meer dan een piek. Door een absorptiefilter toe te voegen, kan men één transmissiepiek overhouden. De karakteristieke halfwaardebreedte is 5-10 nm, de piektransmissie ca. 30 %. De transmissiepiek verschuift naar kortere golflengte en wordt in tweeën gesplitst (in polarisatierichtingen) wanneer het filteroppervlak niet loodrecht op de lichtbundel staat. Bij een afwijking van 30° is de piekverschuiving ca. 40 nm, de splitsing ca. 10 nm. De filters worden gemaakt voor het nabije infrarood, het zichtbare gebied en voor het ultraviolette gebied tot ca. 250 nm.