m. (-s), verzameling opgaven die representatief wordt geacht voor de verschillende uitingsvormen van het intelligent functioneren.
(e) Intelligentietests dienen vrij te zijn van specifieke leerinhouden; daarin onderscheiden zij zich juist van vorderingentests. Zij beogen intellectuele begaafdheid te meten. Dit brengt mee dat de test geen prestatie op een inhoudelijk duidelijk af te bakenen gebied meet, zoals gebeurt door b.v. het proefwerk op school. De intelligentietest wordt geconstrueerd om via de testopgaven een onderliggende mentale functie te meten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemene niveautests en differentiële intelligentietests. Algemene niveautests hebben tot doel het algemene intelligentiepeil van de onderzochte vast te stellen; het resultaat wordt uitgedrukt in een enkele score, het intelligentiequotiënt (IQ).
De differentiële intelligentietests vormen een groep die door haar samenstelling het mogelijk maakt bepaalde intelligentiefactoren of specifieke begaafdheden (b.v. ruimtelijf inzicht) nader te onderzoeken. Tests die bestemd zijn voor het onderzoek van één enkele begaafdheidsfactor, worden wel specifieke niveautests genoemd. Qua constructie kan een intelligentietest homogeen dan wel heterogeen zijn. Zijn de testopgaven gelijksoortig, dan heeft men te maken met een homogene test; specifieke niveautests zijn doorgaans homogeen: alle testopgaven zijn dan b.v. rekenproblemen. Men spreekt van een heterogene test, wanneer de testopgaven ongelijksoortig zijn. Intelligentietests in combinatie met vorderingentests geven de beste voorspelling van later schoolsucces.
De meest gebruikte intelligentietests in Nederland zijn de Stanford-Binettest (→intelligentiequotiënt), de →Wechsler-Bellevuetest, de →Groninger Intelligentie Test (voor volwassenen).
LITT. L. van Leemput, Intelligentie en intelligentieonderzoek (4e dr. 1976).