(IQ), O., in een intelligentietest de uitdrukking van de verhouding van de prestaties van een individu ten opzichte van een willekeurige groep vergelijkbare individuen.
(e) Het intelligentiequotiënt, geïntroduceerd door de Franse psycholoog A.Binet, wordt tot op twee decimalen nauwkeurig berekend en daarna met 100 vermenigvuldigd:
IQ = mentale leeftijd/kalenderleeftijd x 100 Het begrip mentale leeftijd hangt nauw samen met de manier waarop de eerste intelligentietests zijn geconstrueerd. Zij werken volgens het principe van de leeftijdenschaal en bevatten voor ieder mentaal jaar een aantal bijbehorende opgaven. Zo vindt men in de testopgaven die een vierjarige moet kunnen oplossen, opgaven bedoeld voor tienjarige kinderen enz. Correct beantwoorde opgaven leveren een maandenscore op. De Stanford-Binettest b.v. bestaat uit een serie opgaven die onderverdeeld is in meestal zes opgaven per mentaal jaar. Iedere juist beantwoorde opgave verhoogt de mentale leeftijd van degene die de test af legt met twee maanden.
De opgaven bij dit type intelligentietests worden zo gekozen, dat de gemiddelde prestatie van b.v. een groep tienjarige kinderen een gemiddelde mentale leeftijd van 120 maanden oplevert. Deelt men de gemiddelde mentale leeftijd dan door de gemiddelde kalenderleeftijd, dan is het quotiënt 1; vermenigvuldigd met 100 geeft dit als gemiddelde IQ van een bevolking: 100. Men streeft er dus naar, de verhouding van de gemiddelde prestatie tot de gemiddelde leeftijd steeds op 1 te laten uitkomen.
Tegen het iQ-begrip, uitgelegd als relatie tussen mentale en kalenderleeftijd, zijn bezwaren aan te voeren. Zo blijkt o.a. dat het IQ bij de ontwikkeling van de intelligentie tal van schommelingen vertoont en niet het constante karakter dat men er lang aan heeft toegekend. Modernere intelligentietests werken met op totaal andere wijze bewerkte scores. Er is echter geen sprake meer van een quotiënt, en de standaardscore (die men nog wel IQ noemt) heeft nog maar ten dele iets te maken met het door Binet geïntroduceerde begrip.
LITT. L.Terman en M.Merrill, Measuring intelligence (1937); N.Block en G.Dworkin, The IQ controversy (1976).