v. (-en), (ook: blindlanding), landing van een vliegtuig, uitgevoerd uitsluitend met behulp van de aanwijzingen van de instrumenten in het vliegtuig.
(e) Door een instrumentlanding kan worden geland als, door het slechte visuele contact van de vlieger met de buitenwereld, een normale landing niet mogelijk is. Al naar de mate van perfectie van de aanwezige instrumenten en apparatuur, zijn voor verschillende categorieën vliegtuigen (I, II, IIIa, IIIb en IIIc) zichtlimieten (verticaal en horizontaal) opgesteld. De vlieger mag met een tot een bepaalde categorie behorend vliegtuig geen landing meer uitvoeren als het zicht minder is dan de limiet voor die categorie. Van categorie lllc is de zichtlimiet: nul (mist tot aan de grond). Bij de overige categorieën zal de vlieger, nadat hij de nadering van de landingsbaan op instrumenten heeft uitgevoerd, op een zekere — voor iedere categorie andere — hoogte weer contact met de buitenwereld krijgen en zal hij van dat ogenblik af de nadering als zichtvlucht kunnen voltooien.
Voor het voeden van de instrumenten met de benodigde gegevens wordt praktisch op alle moderne luchthavens het zgn. instrument landing System (ILS) gebruikt. Dit systeem omvat twee radiobakens (zenders), nl. een koersbaken (ook: koerslijnbaken) en een glijpadbaken, alsmede twee merkbakens. Het koersbaken, de localizer, is uitgerust met een gecompliceerd antennesysteem, werkend op een zeer hoge frequentie. Het is opgesteld in het verlengde van de middenlijn van de landingsbaan en wel, gerekend vanuit de aanvliegrichting, achter deze baan (afb.1). De uitstraling van het antennesysteem is zodanig, dat vóór de landingsbaan, verticaal op de grond, een koersvlak wordt gemarkeerd (afb.3). Links van dit vlak overheerst een bepaald signaal en rechts een ander signaal; in de nauwe middensector het koersvlak — zijn de signalen van beide zijden even sterk.
Het glijpadbaken, bij het begin van de landingsbaan naast deze opgesteld (afb.1), markeert een glijpadvlak, dat door het aanrakingspunt A op de landingsbaan gaat, het punt waar het vliegtuig aan de grond moet komen. De hoek tussen het glijpadvlak en de grond yd, is op de meeste luchthavens 3° (afb.3). Het koersvlak en het glijpadvlak snijden elkaar volgens een lijn (AB), die de hartlijn van de naderingsbaan vormt, en dezelfde hoek, de daalhoek yd = 3°, met de grond maakt.
Om de vlieger te informeren over de positie van het vliegtuig op de naderingsbaan, zijn op voorgeschreven afstanden twee merkbakens loodrecht onder deze baan op de grond geïnstalleerd: OM (outer marker) en MM (middle marker). De signalen van het koersbaken en van het glijpadbaken zijn nog tot ruim 46 km vóór de landingsbaan effectief, waardoor de vlieger in het algemeen voldoende gelegenheid heeft om reeds bij het merkbaken OM op de naderingsbaan te zitten. Het vliegtuig bevindt zich dan op de hoogte BC (afb.3). Tot 1950 corrigeerde de vlieger de afwijkingen van de naderingsbaan door middel van het kruislijnen-of cross-pointerinstrument (→baanzoeker). De ontwikkeling heeft zich sindsdien voortgezet, zodat thans de vluchtgeleider (afb.2), die veel meer gegevens kan verwerken dan de baanzoeker, het centrale basisinstrument van een modern vliegtuig is geworden. Naarmate de zichtlimieten lager werden, werd het visueel contact dat de vlieger vóór de landing met de buitenwereld heeft, steeds korter en daarmee het gedeelte van de nadering dat geheel op instrumenten werd gevlogen, voortdurend langer. Dit heeft tot de tendens geleid instrumentlandingen meer en meer door de →stuurautomaat te laten uitvoeren, waarbij de vlieger dan nog slechts een controlerende taak heeft.
Een belangrijke steun voor de vlieger, vooral als het zicht vlak bij de grond niet al te slecht is, is de aan internationale normen gebonden naderings-en baanverlichting. Alhoewel de elektronische apparatuur met lager wordende zichtlimieten steeds gecompliceerder wordt, maakt anderzijds de moderne elektronika het ook mogelijk dat de apparatuur zichzelf controleert en waarschuwt in geval van storing. Ter verhoging van de veiligheid worden vele instrumenten en apparaten in het vliegtuig dubbel uitgevoerd. Dit heeft tevens het voordeel, dat de tweede bestuurder actief aan de instrumentlanding kan deelnemen, waarbij de taken meestal volgens een vast plan worden verdeeld.