1. gebogen ijzeren reep, naar de vorm van de draagrand der hoeven gemaakt, waarmee paarden en ezels beslagen worden om het afslijten van de hoeven op harde wegen tegen te gaan (e): gebruikte hoefijzers zijn het beste materiaal om nieuwe ijzers van te smeden; zich een — aandoen, (van een meisje) buiten huwelijk een kind krijgen;
2. (bij vergelijking) iets dat de vorm van een hoefijzer heeft;
3. onheilwerende amulet (e).
(e) Het hoefijzer is de meest gangbare vorm van →hoefbeslag. Hoefijzers worden machinaal voorgevormd, compleet met een gleuf, de rits en gaten voor hoefnagels. Vroeger smeedde de hoefsmid een hoefijzer uit een staaf ijzer. Hoefijzers worden met hoefnagels aan de hoornschoen bevestigd. Aangezien de achterzijden van de hoef iets naar buiten uitwijken bij het neerzetten op de grond mogen de hoefnagels alleen in de voorste helft van de hoef aangebracht worden. Aan de voorzijde wordt vaak een opstaande lip aangebracht die tegen de hoornschoen gelegd wordt.
Hoefijzers van de voorhoeven zijn, vanwege de aanpassing aan de hoefvorm, iets ronder van vorm dan de achterijzers. Ook is de buitentak iets langer dan de binnentak.
Door de Kelten werden reeds hoefijzers gemaakt. Het hoefijzer geldt in het volksgeloof als geluksvoorwerp, beter als onheilwerend amulet. Het wordt wel gebruikt als uithangteken van hoefsmeden. In de sage is het averechts beslaan (de hoefijzers verkeerd onder) een middel om vijanden op een dwaalspoor te brengen.