(hobbelde, heeft gehobbeld), (onoverg.)
1.gelijkmatig of schuddend op en neer gaan, heen
en weer wiegen, schommelend bewegen: een bootje laten —; — op een hobbelpaard; hobbelend lopen, waggelen;
2. met schuddende bewegingen voortgaan: de auto hobbelde voorbij.