hobbelen
1) (1991) (jeugd) lekker motorrijden. • (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991) 2) (2013) (stud.) wegwezen, oprotten. • (Elsevier, 09/02/2013, over studententaal)
Marc De Coster (2020-2024)
1) (1991) (jeugd) lekker motorrijden. • (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991) 2) (2013) (stud.) wegwezen, oprotten. • (Elsevier, 09/02/2013, over studententaal)
Wiktionary (2019)
hobbelen - Werkwoord 1. Gaan over een niet gladde weg zodat je zachtjes heen en weer wordt geschudt. 2. Omdat je over zo'n weg niet snel kunt gaan betekend hobbelen ook langzaam gaan. Verwante begrippen balanceren, schommelen, wiegelen, wiegen, wippen
Muiswerk Educatief (2017)
hobbelen - regelmatig werkwoord uitspraak: hob-be-len 1. heen en weer schudden omdat je over hobbels heen gaat ♢ de kar hobbelde over de landweg 2. waggelend lopen ♢ de kleuter hobbelde achter z...
Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)
zie het citaat: In elke schuit met visch wordt een soort van wipplank gelegd, die door een man of jongen in staande houding, met den voet, wordt op en neer bewogen. Door het hobbelen van de plank komt het water in de schuit in kabbelende beweging en blijft de visch in leven, V. MAURIK10 54.
J. van Donselaar (1936)
(hobbelde, heeft gehobbeld), (ook:) schommelen met een schommelstoel. Kijk hoe ze [oude vrouw] hobbelde, hobbeldebobbelde, alsof ze uit haar baan wou schieten, wég van dat raam, voor eeuwig en vervlogen (Cairo 1982: 238). - Etym.: In AN veroud. voor schommelen; thans nog in ‘hobbelpaard’. In Zeeland nog "obbelen’ = o.m...
Van Dale Uitgevers (1950)
(hobbelde, heeft gehobbeld), 1. gelijkmatig of schuddend op en neder gaan, heen en weer wiegen, schommelend bewegen : een bootje laten hobbelen ; hobbelen op een hobbelpaard ; de jongen liet hij op zijn knie hobbelen; — hobbelend lopen, waggelen; 2. met bewegingen als onder 1. voortgaan: er hobbelde een boerenkar voor...
M. J. Koenen's (1937)
hobbelde, heeft gehobbeld; wiegelen; (zacht) op en neer gaan; over hobbels rijden: op de knie hobbelen, in een bootje hobbelen, op de golven hobbelen; zie hobbelpaard; hobbelen over de weg.
Jozef Verschueren (1930)
(hobbelde, heeft gehobbeld) [~ huppelen] 1. zachtjes op en neer gaan: hij liet de jongen op zijn knie; in een schuitje -; -de baren; -d lopen, waggelen. 2. doen hobbelen: die keien zo! 3. over hobbels rijden: -d over de weg. 4. op een hobbelpaard rijden: is een jongensvermaak. 5. traag voortgaan: men hobbelde jaar en dag.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: