Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Himalaja

betekenis & definitie

[Sanskriet, sneeuwplaats], tertiair plooiingsgebergte in Centraal-Azië, in Pakistan, India, Tibet, Nepal, Sikkim en Bhutan. De Himalaja bestaat uit een noordelijke en een zuidelijke voorketen en een centrale keten, die diverse toppen van boven de 8000 m heeft (de hoogste top is de Mount Everest, 8882 m).

De 21 passen zijn gemiddeld 5500 m hoog. De lijn van de hoogste toppen vormt niet de waterscheiding, want Indus, Sutlej, Tsangpo (Brahmaputra) en zijrivieren van de Ganges ontspringen ten noorden van de centrale keten.De Himalaja strekt zich uit als een ruim 2400 km lange boog tussen de doorbraakdalen van de Indus in het westen en de Tsangpo in het oosten, wordt in het zuiden begrensd door de Indus-GangesBrahmaputravlakte en in het noorden door de lengtedalen van de Indus en de Tsangpo. Door de grote reliëf verschillen is er aanzienlijke variatie in klimaat. Het zuiden heeft op de laagste hellingen een rijke tropische vegetatie die via een subtropische zone met eikenbossen en een zone met coniferen overgaat in een toendra-achtige vegetatie met gras en dwergstruiken, waarna de sneeuwgrens wordt bereikt op ca. 5000 m hoogte. In het noorden liggen zowel de boomgrens als de sneeuwgrens hoger dan in het zuiden, evenals de graangrens. Granen worden in India tot 3700 m en in Tibet tot 4400 m verbouwd, terwijl de grasgrenzen in beide landen tot resp. 4600 m en 5300 m komen. In het zuiden (Simla, Darjeeling) zijn herstellingsen vakantieverblijven; er wordt thee verbouwd.