Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Goethe, Johann Wolfgang (sinds 1782) von

betekenis & definitie

Duits dichter, *28.8.1749 Frankfort aan de Main, ♱22.3. 1832 Weimar; uit welgestelde patriciërsfamilie. Goethe werd opgevoed door zijn vader en door huisonderwijzers en gaf reeds jong blijk van poëtische gaven.

Zijn studiejaren aan de universiteit van Leipzig (1765-68) waren vooral belangrijk voor zijn ontwikkeling als dichter. Na een ziekte in 1768 keerde hij zich af van de wat frivole rococosfeer van Leipzig en kreeg hij meer belangstelling voor het piëtisme. Daarna voltooide hij zijn rechtenstudie te Straatsburg (1771). Hier nam zijn ontwikkeling een beslissende wending: de omgang met Herder en de liefde voor Friederike Brion, dochter van een predikant te Sesenheim, beïnvloedden zijn persoonlijkheid en dichtkunst in hoge mate (Friederikelieder; o.a. Wilïkommen und Abschied). In 1771 vestigde hij zich als advocaat te Frankfort, in 1775 was hij korte tijd verloofd met de rijke bankiersdochter Lili Schönemann.

Deze jaren hebben tot de produktiefste van Goethes leven behoord; zijn vroege conventionele periode maakt plaats voor gloedvolle lyriek. Ook als dramaturg was hij succesvol. Grote internationale faam kreeg hij met zijn roman in brieven Die Leiden des jungen Werthers. Na de verbreking van zijn verloving vertrok Goethe naar Weimar, op uitnodiging van hertog Karl August. Hij werd diens minister (1776). Daarmaakte hij kennis met Wieland, in 1776 kwamen ook Herder en Schiller en jarenlang was Weimar het middelpunt van de Duitse litteratuur.

Intussen was Goethe vooral onder invloed van zijn liefde voor Charlotte von Stein (die wellicht het meest voor hem heeft betekend) langzaam gerijpt, maar deze tijd van druk werk als staatsman en hoveling leverde poëtisch weinig op. Zijn rijpingsproces werd afgesloten door een reis naar Italië (1786-88) vanwaar Goethe als vereerder van de klassieke oudheid (zoals hij haar zag) terugkeerde.Ook Goethes ideeën over beeldende kunst werden beïnvloed door deze reis. Goethes vroege geschriften over beeldende kunst beïnvloedden de opkomst van de romantische beweging in Duitsland. Hij propageerde de romantische idee dat kunst eerder het individuele, karakteristieke moet weergeven dan het algemene. Na zijn Italiaanse reis, waarop hij o.a. de Duitse classicistische schilder J.H.W. Tischbein (*1751, ♱1829) ontmoette, werd hij een bewonderaar van het classicisme van de renaissance en van de antieken. Goethe, die zelf een amateurschilder en kunstverzamelaar was, schreef ook een boek over kleurenleer (Zur Farbenlehre).

In 1794 begon een nieuwe periode door de samenwerking met Schiller. Zo kwamen in 1796 de Xenien (letterkundige polemiek, te zamen met Schiller) en in 1797 vele balladen tot stand. Ook aan Faust werd gewerkt, maar Schillers dood (1805) bracht een teruggang; pas in 1808 verscheen Faust I compleet. In 1831 gelukte het hem met Faust II zijn levenswerk af te sluiten.

Goethes stijl en taalgebruik hebben steeds min of meer zijn innerlijke leven weerspiegeld, maar altijd waren welluidendheid, helderheid en compactheid de kern ervan. Nadat hij zich ontdaan had van zijn jeugdconventionalisme brak zijn geniale creativiteit door in verzen met vrij ritme, in proza dat gedragen wordt door de dynamiek van het werkwoord binnen een conventionele zinsbouw. Later werd zijn stijl strenger, monumentaler. Werk dat hij op hoge leeftijd heeft geschreven, laat een beheersing van alle taaimogelijkheden zien. Goethes wereldbeschouwing was universalistisch: Gott-Natur is het oneindige, dat zich enerzijds in de rust der gesteenten, anderzijds in de dynamiek van het leven manifesteert. Hij verbond deze zienswijze met de geest der Verlichting, evenwel met afwijzing van het sciëntialisme uit de 18e eeuw.

Sterk domineerde zijn esthetiek: het eindige bezit een schone vorm die niet wetenschappelijk gedetermineerd, maar esthetisch genoten dient te worden. Toen Goethe tijdens de napoleontische tijd, door zijn grandioze roem, besefte dat hij een historisch fenomeen was, achtte hij zich verplicht van zijn ontwikkeling rekenschap af te leggen. Zijn autobiografie Aus meinem Leben, Dichtung und Wahrheit, waaraan hij sinds 1821 werkte, was het resultaat. Wezen en wording van de persoon zag Goethe als een combinatie van individuele wilsvrijheid (daimoon) en de dwang der omstandigheden (anangke), daarbij aan de laatste het primaat toekennend. Werken: poëzie: Die Laune des Verliebten (1767-68), Die Mitschuldigen (1768-69), Wanderers Nachtlied I, IIII, An den Mond (1776—78), Römische Elegien (1788), Venezianische Epigramme (1790), Reineke Fuchs (1794), Westöstlicher Divan (1819); toneel: Götz von Berlichingen (1773), Clavigo (1774), Stella (1775), Iphigenie auf Tauris (1779), Torquato Tasso (1780), Faust I (1808), Faust II (1831): proza: Die Leiden des jungen Werthers (1774), Wilhelm Meisters theatralische Sendung (1774-85), Egmont (1787), Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795—96), Die Wahlverwandtschaften (1809), Wilhelm Meisters Wanderjahre (1829); over beeldende kunst kunst: Von deutscher Baukunst (1772), Zur Farbenlehre (1810), Italienische Reise (1816-17), Über Kunst und Altertum (1816-32). Uitgaven: Weimarer Ausgabe (143 dln. 1887-1920); Cottasche Jubilumausgabe (40 dln. 1902—12); Grossherzog-WilhelmErnst-Ausgabe (17 dln. 1905—17); Propylaen-Ausgabe (49 dln. 1909—32); Festausgabe (18 dln. 1926—27); Hamburger Ausgabe (14 dln. 1948 vgl.; met commentaar door E.Trunz); Werke, door de Deutsche Akad. der Wissenschaften (1952); Briefe an Goethe (1965 vgl.). [K.W.Siegel] litt.

E.Staiger, Goethe (3 dln. 1952-59); W. Schadewaldt, Goethe Studiën (1962); H.Pyritz, Goethe Studiën (1962); W.Emrich, Die Symbolik von Faust ii (3e dr. 1964); R.Friedenthal, Goethe (2e dr. 1966); H.Pyritz, Goethe Bibliogr. 1955—65 (1967); Goethe Wörterbuch (5 dln. 1967 vgl.); W.B.

Robson-Scott, Goethe and the visual arts (1967); E.Redslob, Goethes Leben (3e dr. 1971); E.Trunz, Studiën zu Goethes Alterswerken (1971); H.Reiss, Goethe und die Tradition (1972); H.J.Geerdts, J. W.Goethe (1972); H.Mayer, Goethe (1973).

< >