in Nederland de op de wet van 1.4.1950, Stb. K 120 (houdende voorschriften met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen) gebaseerde regelingen ter behartiging van bepaalde belangen tussen o.a. gemeenten, provincies, gemeenten en provincies, gemeenten en waterschappen.
Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook andere openbare lichamen en rechtspersonen daaraan deelnemen. Gemeenschappelijke regelingen zullen in het algemeen tot stand komen op basis van vrijwilligheid maar kunnen soms ook door hogere instanties worden opgelegd. Bij de regeling kan voor de uitvoering daarvan een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam worden gevormd, een of meer organen worden ingesteld en kunnen aan deze zodanige bevoegdheden tot regeling en bestuur worden gegeven als aan de besturen van de deelnemenden toekomen.In België wordt bij art. 108, lid 3 GW bepaald dat provincies en gemeenten tot aangaan van gemeenschappelijke regelingen gerechtigd zijn om zaken van gemeenschappelijk belang te regelen en te beheren, alles onder voorwaarden die nader door de wet bepaald worden. De nadere regeling is neergelegd in de wet van 1.3.1922 omtrent de vereniging van gemeenten tot nut van het algemeen, o.a. met betrekking tot intercommunale elektriciteitsvoorziening (Wet 10.3.1925); deze wet werd gewijzigd door het KB nr. 279 van 31.3.1936. Tot gemeenschappelijke regelingen kunnen ook particulieren met toestemming van de koning toetreden.