bn. en bw.,
1. aan meer dan een persoon in gemeenschap toebehorend, bij hem in gebruik of hem betreffende: een gemeenschappelijke kamer; eigendom, bezit;
2. gezamenlijk: op gemeenschappelijke kosten; met overleg, met onderling beraad; (boekhouden) gemeenschappelijke rekening, conto a meta;
3. tot meer dan een persoon in dezelfde betrekking staande: onze gemeenschappelijke vriend;
4. bw., in vereniging met elkaar, te zamen: wij bezitten dat kostbare werk.