Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

geldmarkt

betekenis & definitie

v./m. (-en), deelmarkt van de vermogensmarkt, waar vermogenstitels met in het algemeen een looptijd van een jaar of korter worden verhandeld.

(e) Veelal, b.v. in België, wordt het begrip geldmarkt in de praktijk beperkt tot volkomen fungibele vermogenstitels en worden b.v. aan banken toevertrouwde termijndeposito’s, een deel van de aan spaarbanken toevertrouwde gelden, afnemersen leverancierskrediet, kortlopend consumptief krediet en rekening-courantkrediet van banken niet tot de geldmarkt gerekend. Anderzijds worden b.v. in Nederland transacties in drietot vijfjarig schatkistpapier wel hiertoe gerekend. Deelmarkten bestaan voor de zgn. geldmarktinstrumenten: callof daggeldleningen, wissels en schatkistpapier (de zgn. discontomarkt), kasgeldleningen (leningen met een looptijd van maximaal een jaar) en prolongatieleningen (gestandaardiseerde kredieten op onderpand van effecten). In vakkringen wordt nog een enger geldmarktbegrip gehanteerd, dat zich beperkt tot de handel in centrale-banktegoeden tussen banken, de staat (de schatkist) en discontohandelaren onderling en tussen deze en de centrale bank, de zgn. kernmarkt. Op de geldmarkt treft men als geldgevers vooral de primaire en secundaire banken, grote ondernemingen e.a. die voor korte termijn beschikbare gelden rendabel willen maken, en als geldvragers de banken, de staat, gemeenten, ondernemingen, discontohandelaren en commissionairs in effecten. Tussenpersonen zijn banken, wisselmakelaars of discontohandelaren.

De geldmarkt vervult in het financiële bestel verschillende functies:

1. de financieringsfunctie, nl. voorzien in de vraag naar kort krediet voor de financiering van kortlopende financieringsbehoeften van de overheid (staat: door uitgifte van schatkistpapier, lagere overheid: door opnemen van kasgeldleningen), bedrijfsleven (uiteraard voor grote ondernemingen gemakkelijker dan voor middenen kleinbedrijf): eventueel als anticipatiekrediet enz.;
2. de beleggingsfunctie, vooral van belang voor banken, bedrijfsleven, institutionele beleggers die tijdelijk beschikbare gelden rendabel willen maken;
3. de (liquiditeits)nivelleringsfunctie, waarbij banken die, onder invloed van dagelijkse schommelingen in het betalingsverkeer, verschillen in kredietexpansie e.d. en de daarbij optredende verschuivingen in kasvoorraden van individuele banken, een eventuele daling van hun liquiditeit kunnen aanvullen door daggeldleningen of door interbancaire deposito’s op te nemen bij banken met een toegenomen liquiditeit;
4. de bufferfunctie, omdat bij plotseling teruglopende liquiditeit verstrekte daggeldleningen worden beëindigd en een buffer vormen;
5. bijdrage tot grotere flexibiliteit van de kapitaalmarkt doordat geforceerd afstoten van kapitaalmarktbeleggingen en koersverlies zoveel mogelijk vermeden kan worden.

Een begin van geldmarkttransacties vindt men in de 18e eeuw, toen o.a. Engelse bankiers de reeds eerder als betaalmiddel gehanteerde ➝wissel als kredietmiddel gingen gebruiken. In de 18e eeuw werd Amsterdam het internationale financiële centrum doordat o.a. handelaren zich gingen toeleggen op kredietverlening, m.n. van ➝acceptkrediet ter financiering van de internationale goederenhandel (➝bankaccept). In de 19e eeuw werd Londen de internationale acceptmarkt. Overige geldmarktinstrumenten hebben eerst veel later betekenis gekregen. De structuur van de geldmarkt in de verschillende landen kan grote afwijkingen vertonen, o.a. wat betreft de rol van de centrale bank en afhankelijk van de functie die overwegend is.

Banken opereren bovendien vaak op buitenlandse geldmarkten, zodat door internationale rente-arbitrage internationale verbindingen tussen de geldmarkten bestaan. Sedert ca. 1960 bestaat bovendien een ‘internationale geldmarkt’, de zgn. ➝Eurovalutamarkt, met Londen als centrum. Afhankelijk ervan of de liquiditeitspositie van banken ruim of krap is, spreekt men van een ruime of een krappe geldmarkt. Via de monetaire politiek, m.n. openmarktpolitiek en Iiquiditeitsvoorschriften, kan de centrale bank een verruimende of verkrappende invloed op de geldmarkt en het kredietpotentieel van de banken uitoefenen. ➝geldschepping.

De Ned. geldmarkt bestond vóór 1914 vooral uit de prolongatiemarkt; prolongaties, die reeds eerder terrein verloren, zijn sedert 1945 verboden. De discontomarkt ontbrak vóór 1914 geheel. Van 1920-30 vormden wissels en bankaccepten het belangrijkste geldmarktmateriaal. Wissels hebben sedert de jaren dertig als financieringsen geldmarktinstrument nog maar weinig betekenis. Thans vormt vooral het schatkistpapier het belangrijkste geldmarktmateriaal. Daggeldleningen worden veel verstrekt zonder onderpand door banken aan banken (bankierscall), op onderpand door banken aan wisselmakelaars en discontohandelaren (➝makelaarscall) en zonder onderpand aan centrale overheid, gemeenten (rechtstreeks of via de Bank voor Ned.

Gemeenten) en grote ondernemingen. De Ned. geldmarkt met herdisconteringsen beleningsfaciliteiten voor banken en discontohandelaren bij de Ned. Bank vertoont een grote soepelheid. De handel in bestaand schatkistpapier en bestaande kasgeldleningen is betrekkelijk gering; de handel vindt vooral plaats tussen emittenten (zoals rijk en gemeenten) en financiële instellingen, ondernemingen e.d., die tijdelijk erin beleggen. Een indruk van de situatie op de geldmarkt, m.n. van veranderingen in de kassituatie van de banken en enkele globale oorzaken daarvan geeft de elke week gepubliceerde verkorte wekelijkse balans, de zgn. ➝weekstaat van de Ned. Bank. [drs.J.G.Morreau] LITT. C.D.Jongman, De Ned. geldmarkt (1960); C.F.Scheffer en M.J.H.Smeets, Geld en overheid (1960); F.de Roos en D.C.Renooij, De alg. banken in Ned. (1976); H.Th.M.Bevers, P.C.Timmerman, J.C.Estourgie, Het functioneren van de Ned. geldmarkt (1977).

In België verhandelt men op de geldmarkt dagelijks opvorderbare schuldeisen, het handelspapier, schatkistcertificaten en certificaten van het Rentenfonds. De organisatie en de werking ervan worden verzekerd door: het ➝Rentenfonds (gespecialiseerd in open market➝errichtingen), het ➝Herdisconteringsen ➝Waarborginstituut, gespecialiseerd in het herdisconteren van handelseffecten, en als uitlener in laatste instantie de ➝Nationale Bank. De tussenpersonen op de geldmarkt zijn: de ➝Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid; de ➝Nationale Dienst voor Hypothecair Krediet; de ➝Nationale Kas voor het Beroepskrediet; het ➝Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet en andere financiële tussenpersonen uit de overheidsen privé-sector, zoals de ➝ Algemene Spaaren Lijfrentekas, privé-spaarkassen, de pensioenfondsen en de levensverzekeringsmaatschappijen. De geldmarkt omvat drie sectoren: de ➝daggeldmarkt, de markt van de overheidscertificaten met een looptijd van maximaal één jaar, en de markt van de banken handelsaccepten.

LITT. F.R.Vanes en A.Verheirstraeten, De gelden kapitaalmarkt (2 dln. 3e dr. 1973).