Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Faust (Faustus)

betekenis & definitie

legendarische figuur die vermoedelijk is ontleend aan een zekere Doctor Georg (of Johannes) Faust (*ca. 1480, †ca. 1540 Breisgau). De historische Faust werd in een brief van de abt Trithemius (1507) genoemd als zwetser, bedrieger en landloper.

Als een met de duivel gelieerd tovenaar wordt deze Faust het eerst genoemd door de Bazelse predikant Johann Gast in diens Sermones convivales (1543). De Faustsage vond veel verbreiding. Zij is gegroepeerd om twee grondmotieven: 1. Het verkopen van zijn ziel aan de duivel om bovennatuurlijke macht en kennis te krijgen.
2. De opvatting dat alle wetenschap, en in het bijzonder de humanistische, een boosaardig karakter draagt. De antihumanistische inslag van de Faustsage hangt samen met de lutherse Reformatie. Tussen de ‘fahrende Schüler’ (rondtrekkende geleerden, zie vaganten, die als o.a. humanist, alchemist en astroloog optraden) en de lutherse orthodoxie bestond van meet af aan een scherpe tegenstelling en Faust was het prototype van een ‘fahrender Schüler’.

In litteraire vorm verschijnt de Faustlegende het eerst in 1587 als Historia von Dr. Johann Fausten, uitgegeven door J. Spiess, het zgn. Faustbuch. Spiess’ werk had een ongekend succes. Het werd voortdurend herdrukt, vaak gewijzigd en uitgebreid (o.a. in 1589 met Faustverhalen uit Erfurt); het verscheen vertaald in het Nederduits, Ned. (1529), Engels enz.

In 1599 gaf Widmann in Hamburg een wijdlopige bewerking uit, gemoderniseerd door N. Pfitzer te Neurenberg in 1674 en in 1725 opnieuw bewerkt en bekort door een ‘Christlich-Meynenden’. Uit deze bewerking zijn de goedkope volksboekjes ontstaan, die Goethe als jongen kocht. Ook op het volkstoneel werd Dr. Faustus een populaire figuur. Reeds vóór 1589 schreef Christopher Marlowe The tragical history of Dr.

Faustus, dat door de Engelse reizende toneelgroepen in Nederland, Duitsland en Scandinavië opgevoerd werd en in deze landen een reeks van navolgingen deed ontstaan. In Nederland maakte Van Rijndorp, directeur van de Haagsche Schouwburg, een bewerking van een ouder Ned. volksstuk: De hellevaart van Dr. Joan Faustus (1731).

Hoe populair de stof was, blijkt uit het gezegde van Lessing, dat Duitsland op zijn Faust verliefd is. Lessing zelf heeft in de Literaturbriefe (1759) een fragment van een door hem ontworpen Faustdrama openbaar gemaakt, waarin voor het eerst de redding van Faust het einddoel zou zijn. Op Lessing volgde Goethe met zijn Urfaust (geschreven 1774-75), Faust I (1808), Faust II (1832), waarin hij op meesterlijke wijze de meest definitieve gestalte gaf aan de sage. Aan hem ontleende Gounod het libretto voor zijn opera. Er zijn nog vele andere bewerkingen van de stof, o.a. van Chamisso, Grabbe, Klinger, Lenau, Heine, Valéry, Butor en T. Mann (Doktor Faustus, 1947). Componisten die werken rond Faust schiepen, zijn verder: Spohr, Boito, Wagner, Liszt, Schumann, Berlioz, Busoni en Reutter.

LITT. B.H. van ’t Hooft, Das holländische Volksbuch vom Doktor Faust (diss. 1926); R. Buchwald, Führer durch Goethes Faust-Dichtung (1960); W. Wegner, Die Faustdarstellung vom 16. Jahrh. bis zur Gegenwart (1962); J. Aler (red.), Vijf eeuwen Faust (1963); W.

Emrich, Die Symbolik von Faust II (1964); H. Reske, Faust (1971); S. Quo, Goethes Faust (1973).

< >