Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Ernst Bloch

betekenis & definitie

Ernst Bloch - Ernst Bloch, Duits filosoof en essayist, *8.7.1885 Ludwigshafen.

Bloch, zoon van een spoorwegemployé, studeerde in München en Heidelberg filosofie, Duitse filologie en fysica en promoveerde in 1908 te Würzburg op Kritische Erörterungen über Rickert. Als overtuigd pacifist bracht hij de Eerste Wereldoorlog in Zwitserland door, waar zijn eerste hoofdwerk Geist der Utopie ontstond. In 1920 vestigde hij zich als publicist in Berlijn. Hij sympathiseerde aanvankelijk met de SPD, maar trad naderhand tot de KPD toe. In 1933 zag hij zich gedwongen te emigreren: hij was jood en marxist en had zich bovendien door een stijlanalyse van Hitlers ‘Mein Kampf’ de toorn der nazi’s op de hals gehaald. Via Praag en Parijs ging hij naar de VS, waar hij in Cambridge (Mass.) zijn hoofdwerk Das Prinzip Hoffnung en zijn Hegelstudie Subjekt-Objekt schreef.
In 1949 keerde hij naar de DDR terug als hoogleraar in Leipzig. In 1955 eerde de DDR hem met de nationale prijs en de vaderlandse orde van verdienste voor zijn werken, omdat die ‘een diep indringende analyse en interpretatie van de wereld verbinden met een progressieve instelling’. Intussen raakte zijn humaan en utopisch marxisme steeds meer in conflict met de officiële versie van het marxisme-leninisme, dat hij smalend een ‘smalspoorwetenschap’ noemde. Men verweet hem ‘misleiding van de jeugd’ en dwong hem in 1957 met emeritaat te gaan; verder werd hem een publikatieverbod opgelegd. Collega’s en leerlingen werden gedwongen in het openbaar stelling tegen hem te nemen. In het verzamelwerk Ernst Blochs Revision des Marxismus werd ‘de mystieke filosofie van de hoop onverenigbaar met het marxisme’ genoemd. In 1961 emigreerde Bloch naar de BRD, waar hij hoogleraar werd in Tübingen. In 1964 ontving hij de Kulturpreis des deutschen Gewerkschaftsbundes en in 1967 de Friedenspreis des deutschen Buchhandels.
Filosofisch onderging Bloch aanvankelijk de invloed van het neokantianisme van P.Natorp en G.Simmel, wiens aforistische vorm van denken hij overnam. Via G.Lukacs raakte hij bekend met het werk van Marx, dat hem blijvend beïnvloedde. Intensieve studie van het werk van G.Bruno en Avicenna, alsmede van de geschiedfilosofie en speculatieve natuurfilosofie van de Duitse idealisten, m.n. Hegel, Fichte en Schelling leverden de overige bouwstenen voor zijn filosofisch systeem. Dit vond vooral zijn neerslag in Das Prinzip Hoffnung, een encyclopedisch werk, waarin alle levensuitingen zowel uit het dagelijks leven, als uit de kunst en de religie — gesystematiseerd worden op grond van hun utopisch gehalte.
Bloch is de eerste, die de hoop tot thema van de filosofie heeft gemaakt. Niet op het appercipiëren van het verleden, maar op het anticiperen van de toekomst komt het hem aan. De mens leeft nog in de voorgeschiedenis en is op weg naar een wereld, waarin alle tegenstellingen tussen de mensen en de natuur zullen zijn opgeheven. Daarom geldt, dat ‘dat wat is, niet waar kan zijn’. Het is de taak van de filosofie om de mens bewust te maken van het nog niet verwerkelijkte. Zij is daarom het geweten van morgen en kiest partij voor de toekomst. Blochs filosofie behelst een heilsleer, een nieuwe religie, zij het een zonder God, want de mens is zijn eigen verlosser. Toch is dit atheïsme niet antichristelijk: het wil niet in de plaats komen van de religieuze wensdromen, maar deze in zich opnemen. ‘Alle religie is slechts voorfase. De ware Genesis staat niet aan het begin, maar aan het eind’.
Litterair is Bloch sterk beïnvloed door het vroege impressionisme. Samen met W.Benjamin en S.Kracauer is hij de grondlegger van een specifieke essayvorm naderhand ook overgenomen door B.Brecht waarin kleine, ogenschijnlijk onbelangrijke gebeurtenissen uit het dagelijks leven dienen als parabel over de zin van het bestaan.
Werken: Geist der Utopie (1918, herz. dr. 1923), Thomas Münzer als Theologe der Revolution (1922), Durch die Wüste (essays 1923), Spuren, Parabeln (1930, herz. dr. 1959), Erbschaft dieser Zeit (1935, herz. dr. 1962), Freiheit und Ordnung (1946), Subjekt-Objekt (1949), Avicenna und die aristotelische Linke (1952), Christian Thomasius, ein deutscher Gelehrter ohne Misère (1953), Das Prinzip Hoffnung (3 dln. 1954-59), Wissen und Hoffen (1955), Differenzierungen im Begriff Fortschritt (1956), Das Morgen im Heute (1960), Naturrecht und menschliche Würde (1961), Philosophische Grundfragen zur Ontologie des Noch-Nicht-Seins (1961), Verfremdungen I (1962), Tübinger Einleitung in die Philosophie (2 dln. 1963—64), Verfremdungen II (1964), Literarische Aufsätze (1965), Wegzeichen der Hoffnung (1967), Atheismus im Christentum (1968), Widerstand und Friede (1968), Über Karl Marx (1968), Karl Marx und die Menschlichkeit (1969), Philosophische Aufsätze zur objektiven Phantasie (1969), Die Kunst, Schiller zu sprechen und andere literarische Aufsätze (1969), Über Methode und System bei Hegel (1970), Politische Messungen, Pestzeit, Vormärz (1970), Pädagogika (1911), Das antizipierende Bewusstsein (1972), Das Materialismusproblem (1972), Vom Hasard zur Katastrophe. Politische Aufsätze aus den Jahren 1934—39 (1972), Philosophie der Renaissance (1972). [prof.dr.B.C.van Houten] LITT. R.O.Gropp, Festschrift Ernst Bloch zum 70. Geburtstag (1955); Ernst Blochs Revision des Marxismus (1957); H.G.Bütow, Philosophie und Gesellschaft im Denken Ernst Blochs (met bibl. 1963); W.D.Marsch, Hoffen worauf? (1963); S. Unseld, Ernst Bloch zu Ehren. Beiträge zu seinem Werk (met bibl., 1965); M.Walser enz., Über Ernst Bloch (1968); M.Plattel, De rode en gouden toekomst (1976).