[Lat. efficere, bewerkstelligen], o. (-en),
1. uitwerking, gevolg: effect hebben, sorteren; buiten effect stellen, maken dat iets geen gevolgen heeft, geen dienst meer kan doen;
2. hoeveelheid arbeid door een kracht of een werktuig per seconde verricht; elektrisch effect; nuttig effect, het deel van de aangewende energie dat de beoogde uitwerking heeft: het nuttig effect van een motor;
3. wentelende of tollende beweging van de bal: een bal effect geven;
4. grote uitwerking, indruk op de verbeelding of stemming (van publiek, van aanwezigen); dat had effect; zo iets heeft effect, maakt indruk; (in ongunstige zin) door kunstmiddelen, door schijnvertoningen verkregen indruk: jacht op effect maken; op effect berekend zijn;
5. door een overheids- of ander lichaam uitgegeven verhandelbare schuldbrief of een bewijs van deelgerechtigdheid in een handelsonderneming; in het algemeen een onpersoonlijk, op de beurs verhandelbaar recht op kapitaal: een effect daalt, stijgt, de waarde ervan wordt lager, hoger; (fig.) zijn effecten zijn danig aan het dalen, hij gaat voortdurend achteruit (in zijn zaken, invloed, gunst, gezondheid enz.).
ECONOMIE
Een algemeen aanvaarde definitie van het begrip effecten, ook wel fondsen of stukken genoemd, bestaat niet; naar gangbare opvatting rekent men ertoe: aandeel, obligatie, pandbrief, depotfractiebewijs, certificaten van hiervoor genoemde waarden, recepissen van hiervoor genoemde waarden, uitgegeven ter latere verwisseling in definitieve stukken, inschrijvingen in schulden aandelenregisters, premieloot, winsten oprichtersbewijs, restantbewijs, optiebewijzen en claims. Enigszins beperkter is de definitie van Limperg: bewijzen van deelgerechtigdheid in een vermogen, van deelgerechtigdheid in de winst of van schuld op lange termijn. Bij aandelen en obligaties onderscheidt men thans naast de ‘klassieke’, de zgn. K-stukken, de CF-stukken. De meeste zijn aan toonder gesteld en gemakkelijker verhandelbaar dan effecten op naam.
SPORT
Effect wordt in vrijwel alle balsporten toegepast. De drie hoofdsoorten (met vele variaties) zijn topspin, backspin en sidespin. Bij topspin wordt de bal recht boven het middelpunt geraakt, waardoor een versnelde voorwaarts roterende beweging ontstaat. De bal verkrijgt hierdoor een snellere gang en, indien door de lucht geplaatst, een relatief steile neergang. Bij backspin wordt de bal recht onder het middelpunt geraakt, waardoor een roterende beweging ontstaat die tegengesteld is aan de richting waarin de bal zich begeeft. De gang van de bal wordt hierdoor vertraagd.
Bij sidespin wordt de bal rechts of links van het middelpunt en op de hoogte daarvan geraakt. De bal roteert om de verticale as en de gang van de bal wijkt van de loodrecht richting af.