bw.,
1. vroeger: hij was er eer dan ik; hoe eer, hoe liever;
2. met meer recht, waarschijnlijker: dat zou ik eer van hem dan van jou verwacht hebben; zijn vader is eer arm dan rijk, hij is volstrekt niet rijk;
3. voegwoordelijk bw., voordat, alvorens: ik zou liever als straatveger gaan werken, eer ik dat deed.