Wat is de betekenis van Eer?

2023-05-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eer

eer - Voegwoord 1. (formeel) voordat Het duurde lang eer ik zijn grappen waarderen kon. eer - Zelfstandignaamwoord 1. aanzien, roem Hij kreeg veel eer voor zijn werk. 2. kuisheid. Wij deden dat in alle...

Lees verder

Direct toegang tot alle 20 resultaten over Eer?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-29
Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Eer

Ere wie ere toekomt, de eer (van iets) moet gegeven worden aan wie zij toekomt; dikwijls met de implicatie: en niet aan iemand anders. Deze elliptische zin is genomen uit de passage waarin Paulus de gemeente maant de overheid te eren: ‘Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoo...

Lees verder
2023-05-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eer

eer - voegwoord, zelfstandig naamwoord 1. voordat ♢ het duurde lang eer de bus kwam 2. wat je een goede naam geeft, waarom je bewonderd wordt ♢ de directeur ontving mij, dat was een hele eer ...

Lees verder
2023-05-29
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Eer

Eer - 'de eer redden': een doelpunt scoren en daardoor als verliezende partij de reputatie nog enigszins herstellen.

2023-05-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

eer

(zn) dar, mannelijke honingbij BM.

2023-05-29
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

eer

(de; g.mv.) 1 (matchplay) - het recht van de speler die de vorige hole heeft gewonnen om als eerste af te slaan; is de laatst gespeelde hole in een half geëindigd, dan behoudt de speler die de eer bij de hole daarvoor had, het recht om als eerste af te slaan, syn. honour. 2 (strokeplay) - recht om als eerste af te slaan voor de speler die de beste...

Lees verder
2023-05-29
Lexicon van de multiculturele samenleving

Martin Meulenberg (2003)

Eer

De sociale waardering in eigen ogen en in de ogen van je sociaal relevante groep. In veel culturen , bijv. de Turkse, Koerdische, Irakese, Marokkaanse en ook in de mediterrane culturen, spelen eer en het daarmee onverbrekelijk verbonden begrip schande een belangrijke rol. Eer hebben , of het verlies daarvan, treft niet alleen een individu, maar hee...

Lees verder
2023-05-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

eer

- in eer en geweten, naar eer en geweten. - verklaring op eer, verklaring op erewoord. De voorzitter van de SEC, Harvey Pitt, hoopt met de verklaring op eer van de gedelegeerd bestuurders en financiële directeurs het vertrouwen van de beleggers in de Amerikaanse bedrijfswereld te herstellen. - DS, 16-08-2002.

Lees verder
2023-05-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

eer

In het Middelnederlands komt voor sem mine eer ‘waarlijk, bij mijn eer’ of‘zo waarlijk helpe mij mijn eer’. Deze eedformule werd in het zeventiende-eeuws tot op mijn(e) eer. IJdel gebruik maakt haar tot uitroep en vloek.

2023-05-29
Historische gids van de 20e eeuw

Liek Mulder (1996)

EER

Europese Economische Ruimte

2023-05-29
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Eer

Wordt veelal gebruikt in een louter ceremoniële betekenis. Zo kan een kamerlid bij het indienen van een motie als volgt beginnen: ‘Mijnheer de Voorzitter, mede namens mijn collega van de SGP heb ik de eer u hierbij de volgende motie aan te bieden …’.

2023-05-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

eer

In de verb.: van of met iets eer halen, er succes mee hebben, er lof door verwerven; - de eer hebben, aan de eer zijn, gevierd, gehuldigd, in de bloemetjes gezet worden. Ik heb ervoor gezorgd dat de Johnny’s en Gebruers in Blankenberge konden optreden - ik heb er geen eer kunnen mee halen, Gentenaar 3/8/1977.

Lees verder
2023-05-29
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

EER

is een betuiging van waardering voor iemands voortreffelijkheid (goede eigenschappen, ambt of waardigheid). Geldt deze eer in de eerste plaats God om zijn oneindige verhevenheid (zie Eredienst), eerwaardig is ook iedere mens als Gods beeld en bijzonder de Christen als lid van Christus’ mystiek lichaam. Plet woord eer kan men ook gebruiken ter...

Lees verder
2023-05-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eer

1. s., eare; iem. in zijnkomen, immen yn syn eare to nei komme, immen op it sear komme; ere wie ere toekomt, alle hilligen moatte har waeks hawwe. 2. conj., eardat, ear’t, foardat, foar't foar en alear’t.

Lees verder
2023-05-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eer

I. bw. (eig. een comparatief, waarnaast eerder als nieuwe vergr. trap), 1. vroeger: hij was er eer dan ik; hoe eer, hoe liever; hoe eerder, des te beter; 2. in vergel. die niet op de tijd betr. hebben: met meer recht, waarschijnlijker: dat zou ik eer van hem dan van jou verwacht hebben; zijn vader is eer arm d...

Lees verder
2023-05-29
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Eer

de zedelijke waarde van een persoon en de erkenning dezer waarde door anderen, het aanzien en de achting, welke iemand in de maatschappij geniet. Ook in het recht speelt de eer een rol, zij het thans ook minder dan voorheen. In vroeger eeuwen werden bekleders van sommige beroepen, die een oneerbare levenswandel leidden en zij, die tot zware straffe...

Lees verder
2023-05-29
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Eer

Voorgevel van 't geweten.

2023-05-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eer

1. bw. (vroeger): hoe eer hoe liever; 2 voegw. (voordat): het duurt lang, eer de trein er is.

Lees verder
2023-05-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Eer

is een zekere getuigenis, dat iemand in iets uitmunt, hooger staat dan anderen. Geëerd willen worden is niets anders dan er naar streven, dat anderen getuigenis afleggen van onze voortreffelijkheid. Tegenover God, die in de harten der menschen leest, kan men getuigenis afleggen ook door inwendige daden. Daarom kan men God eeren zoowel door inw...

Lees verder
2023-05-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eer

(e;r) A. v. I. Eig. 1. Inch. stijging in aanzien, in achting : behalen, verwerven; ter ere van iemand, tot iemands -; ter ere Gods, tot Gods -; in de van iets delen. Gez. de komt hem toe, hij is de bewerker van dat loffelijke; de van iets hebben, de bewerker van dat loffelijke zijn; een of zijn in iets stellen, daardoor eer trachten te verwerven...

Lees verder