v. (-en), ontbinding van het huwelijk door rechterlijk vonnis op de bij de wet omschreven gronden: vorderen.
BURGERLIJK RECHT
Echtscheiding moet worden onderscheiden van scheiding van tafel en bed, waarbij de huwelijksband in stand wordt gehouden, maar de verplichting tot samenwonen en de mogelijke goederengemeenschap wordt opgeheven.
Echtscheiding komt als maatschappelijk verschijnsel bij de meeste volken voor, en wordt in vele culturen als normaal beschouwd. In de westerse culturen ontstonden ernstige bezwaren tegen echtscheiding op grond van de christelijke gedachte dat het huwelijk voor het leven wordt gesloten en dus onontbindbaar is. De Rooms-Katholieke Kerk erkent daarom in beginsel de ontbinding van een huwelijk onder levenden niet. In Ned. werd aanvankelijk van dogmatisch reformatorische zijde alleen echtscheiding op grond van overspel mogelijk geacht. Tot 1971 werd echtscheiding alleen toegelaten op grond van overspel, kwaadwillige verlating gedurende vijf jaar of langer, een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar of langer op grond van misdrijf en op grond van het toebrengen van levensgevaarlijke verwondingen. Deze wettelijke bepalingen werden echter zo gehanteerd dat het grootste deel van de tot stand gebrachte echtscheidingen met onderling goedvinden tot stand kwam.
Halsstarrige echtgenoten konden volledig ontwrichte huwelijken in naam in stand houden indien niet aan de door hen gestelde voorwaarden werd voldaan. Sinds 1.10.1971 is de enige grond voor echtscheiding en scheiding van tafel en bed duurzame ontwrichting van het huwelijk (BW boek I, t. 9 en 10).
Indien de gedaagde in een echtscheidingsprocedure kan bewijzen dat een bestaand vooruitzicht op uitkeringen, die na de dood van de eisende partij aan gedaagde zouden worden uitgekeerd, door de echtscheiding teloor zal gaan dan wel in ernstige mate zal verminderen, is toewijzing van de echtscheiding evenals scheiding van tafel en bed onmogelijk zolang de eisende partij hierin niet op aanvaardbare wijze heeft voorzien. De echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, kan op zijn vordering een periodieke uitkering tot levensonderhoud, door de ander te betalen, worden toegekend. Dit recht op alimentatie is in principe losgemaakt van de vraag wie schuld heeft aan de ontwrichting van het huwelijk. Bij de toekenning van dit recht en de bepaling van het bedrag kan de rechter wel acht slaan op alle omstandigheden die hij ter zake van belang acht. Dit kan, behalve de behoefte van de een en de draagkracht van de ander, ook vele andere omstandigheden omvatten, die de vraag raken of de gevraagde uitkering in redelijkheid behoort te worden toegekend. Bij het echtscheidingsvonnis of bij een latere beschikking zal voorts bepaald kunnen worden wie van de ouders van nog minderjarige kinderen zal worden belast met de voogdij of toeziende voogdij over hen. Hierbij wordt in principe alleen gelet op het belang van die kinderen.
LITT. A.A.L.Minkenhof, De wet herziening echtscheidingsrecht (1972); M.W.E.Koopman, Het nieuwe echtscheidingsrecht (1972); H.S.Dijk en E. Lukacs, Echtscheiding (1972); I. van den Beugel (red.), Echt, we scheiden ermee uit (1975).
In België kan echtscheiding gebeuren op twee manieren, nl. wegens een bepaalde oorzaak of bij onderlinge toestemming. Echtscheiding wegens een bepaalde oorzaak kan verkregen worden door ieder der echtgenoten op grond van overspel door de andere echtgenoot gepleegd (art. 229 BW, aldus vervangen bij art. 3, wet van 28.10.1974). Eén der meest ingeroepen gronden is grove belediging of mishandeling (art. 231 BW). De rechter stelt in feite vast wat een dergelijke belediging uitmaakt. Bovendien kan ieder der echtgenoten echtscheiding vorderen op grond van feitelijke scheiding van meer dan tien jaar, indien daaruit de duurzame ontwrichting van het huwelijk blijkt of veroorzaakt is door krankzinnigheid of diepe geestesgestoordheid en het toekennen van de echtscheiding op deze grond de materiële toestand van de minderjarige kinderen niet op gevoelige wijze aantast (art. 232 BW ingevoerd bij art. 1 wet van 1.7.1974). In principe moet hij die echtscheiding vordert, zijn procedure instellen voor de Rb. van de laatste echtelijke verblijfplaats of van de woonplaats van de verwerende partij.
De procedure wordt geregeld door de artt. 1254 vlg. Ger. Wbk. De rechter spreekt de echtscheiding niet uit, hij laat alleen maar toe tot echtscheiding en de echtgenoot, die deze verkreeg, moet dan, op straf van verval, binnen de twee maanden nadat de rechterlijke beslissing van kracht is geworden, het vonnis doen betekenen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het huwelijk voltrokken werd, of, wanneer niet in België voltrokken, aan de ambtenaar van het eerste district Brussel.
Echtscheiding door onderlinge toestemming is aan de volgende voorwaarden gebonden: beide echtgenoten moeten meer dan 23 jaar oud zijn (art. 275 BW gewijzigd door art. 1, wet van 20.11.1969). Het huwelijk moet reeds ten minste twee jaar bestaan (art. 276). De echtgenoten moeten door een notaris een boedelbeschrijving doen opstellen en de waarde laten ramen van al de goederen. Zij moeten met elkaar regelen waar zij tijdens het geding zullen wonen, wie het toezicht zal hebben over de kinderen, hetzij gedurende de proeftijd, hetzij na de echtscheiding; welke de bijdrage zal zijn van elk van beide echtgenoten in het onderhoud en de opvoeding van de kinderen; welk het bedrag zal zijn van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere gedurende de proeftijd en na de echtscheiding (artt. 1287 vlg. Ger. Wbk.).
Partijen moeten vervolgens vijfmaal samen en in persoon verschijnen voor de voorzitter van de rechtbank, binnen een maand na het verstrijken van het jaar volgend op de eerste verklaring. De rechtbank zal, als alle formaliteiten werden vervuld, echtscheiding toestaan. De rechtbank kan aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen, uit de goederen en de inkomsten van de andere echtgenoot een uitkering toekennen die, rekening houdend met zijn inkomsten en mogelijkheden, hem in staat stellen kan in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven. De uitkering is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en kan later verhoogd, verminderd, of geheel opgeheven worden. Voormelde regeling werd gehuldigd door de wet van 9.7.1975, waarbij het art. 301 BW vervangen werd. Het bestuur over de persoon en de goederen van de kinderen blijft bij de echtgenoot aan wie het voorlopig werd toevertrouwd, zoniet aan de echtgenoot die de echtscheiding verkregen heeft. De jeugdrechtbank kan evenwel in alle gevallen in het belang van de kinderen anders beslissen, op verzoek van partijen of van een ervan, ofwel van de procureur des Konings (art. 302 BW, gewijzigd door art. 16 wet van 8.4.1965 Jeugdbescherming).
In het internationaal privaatrecht gaat men van het beginsel uit dat in het buitenland uitgesproken echtscheidingen in het eigen land zoveel mogelijk worden erkend, ook al zijn daarbij andere rechtsregels toegepast dan de rechter in eigen land zou toepassen (favor divortii).
CANONIEK RECHT
Echtscheiding is volgens het rooms-katholiek kerkelijk recht niet mogelijk in de zin waarin ze volgens de burgerlijke wet mogelijk is. Dit principe is gebaseerd op uitspraken van het NT: in Mare. 10,9 wijst Jezus op het oorspronkelijke gebod: ‘Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden’; volgens Mare. 10,1—9; Matt.5,32 en 19,3—9 verzet Jezus zich tegen de joodse praktijk dat een man zijn vrouw kan wegzenden als hij haar een scheidingsbrief geeft. Ook de apostel Paulus kent de regel van de onverbreekbaarheid (1 Kor.7,10-11), al laat hij op eigen gezag een uitzondering volgen (zie paulinisch privilege). Een geldig huwelijk van gedoopten dat geslachtelijk voltooid is, is absoluut onontbindbaar. Dit betekent dat een huwelijk van twee ongedoopten, een huwelijk van een gedoopte en een ongedoopte en een huwelijk dat lichamelijk-seksueel niet tot voltooiing is gekomen, ontbonden kunnen worden. Naast deze ontbindingsmogelijkheden van een geldig huwelijk kent het canoniek recht nog de mogelijkheid tot nietig- of ongeldigverklaring van een huwelijk: via een bepaalde procedure wordt achteraf vastgesteld en officieel uitgesproken dat er nooit sprake is geweest van een waarachtig (geldig) huwelijk. Gronden voor nietigverklaring zijn b.v. fundamentele psychische stoornissen bij één of beide partners, dwang bij de huwelijkssluiting, bedrog.
Dit vigerende recht is sterk in discussie gekomen. Theologen en exegeten vragen zich af: mag men, waar de levensen liefdesgemeenschap dood is, zo streng vasthouden aan de juridische band?
LITT. W.Bassett (red.), The bond of marriage (1968); J.David en F.Schmalz, Wie unauflöslich ist die Ehe? Eine Dokumentation (1969); R.Gall, Fragwürdige Unauflöslichkeit der Ehe (1970); R. Pesch, Freie Treue. Die Christen und die Ehescheidung (1971).