[Gr., klank], m. (-choi), in de middeleeuwse oosterse kerkmuziek de toonsoort waarin een melodie geschreven staat.
De meestal acht echoi bestaan evenals de westerse kerktoonsoorten theoretisch uit toonladders die gebouwd zijn op de stamtonen d, e, f, g, a, b,,c en d. In de praktijk kwam het karakter van een echos echter meer tot uitdrukking door een voor elke toonsoort karakteristieke set van melodische standaardformules.
LITT. E.Wellesz, Byzantine music and hymnography (1962).