bn.,
1. niet ophoudend in de tijd (thans meestal doorlopend);
2. niet ophoudend in de ruimte, zonder onderbreking: een doorgaande sleutel, waarvan de stift voorbij de baard doorloopt;
3. doorgaande rijtuigen, wagons, wagons waarmee men een geheel traject kan afleggen (zonder overstappen) ; doorgaand verkeer, voor een verder gelegen plaats bestemd; (ook) dat een stad of wijk van het ene tot het andere eind doorloopt;
4. gewoon, steeds voorkomend: een doorgaande fout; dat is een doorgaand gebrek bij hem;
5. opgaand: een doorgaande regel, waarop geen uitzonderingen voorkomen.