Ferdinand, Ned. politicus, *31.12.1846 Amsterdam, †19.11.1919 ’s-Gravenhage. Domela Nieuwenhuis werd in 1870 luthers predikant.
Als predikant schreef hij anoniem in de Werkmansbode (orgaan van het Algemeen Ned. Werkliedenverbond), waarin zijn radicale beginselen op maatschappelijk gebied tot uitdrukking kwamen. In 1879 trad hij uit de kerk en wijdde zich aan de arbeidersbeweging. Hij richtte in 1879 Recht voor allen op, het eerste socialistische blad in Nederland, dat het orgaan werd van de sociaal-democraten. In 1882 richtte hij de Bond voor Algemeen Kiesrecht op. Van 1882-87 was Domela Nieuwenhuis secretaris van de in 1881 opgerichte Sociaal-Democratische Bond.
Naar aanleiding van een (niet door hem geschreven) artikel in Recht voor allen werd hij in 1886 wegens majesteitsschennis tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. Van 1888-91 was hij (als eerste socialist in het Ned. parlement) lid van de Tweede Kamer, waar hij blijk gaf van een toenemend anti-parlementarisme en anti-militarisme en opriep tot een algemene werkstaking. In 1893 was Domela Nieuwenhuis medeoprichter van het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS). Bij een splitsing in de Sociaal-Democratische Bond (herdoopt in Socialistenbond), waarbij één groep de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij ging vormen (1894), stelde hij zich aan het hoofd van de revolutionairen. Hij was geleidelijk aanhanger van het anarchisme geworden, trad in 1897 uit de Socialistenbond en ging het blad De Vrije Socialist uitgeven. Zijn politieke invloed nam daarna af, hoewel hij nog een rol speelde bij de spoorwegstaking van 1900.
Bij zijn begrafenis vond een demonstratie plaats, waaraan tienduizenden van zijn aanhangers deelnamen. Werken: Geschiedenis van het socialisme (3 dln. 1902), Van christen tot anarchist (1910; ged. herdr. 1970).
ITT. R. de Jong, Inventaris van het F. Domela Nieuwenhuis-archief (1956); A. de Jong, Domela Nieuwenhuis (1966); P. de Rooy, Domela Nieuwenhuis en het palingoproer (1971).