Ned. gemeente in de prov. Gelderland, in de Achterhoek aan de Oude IJssel, 51,10 km2, 35000 inw., 43,5 %r.k., 32% n.h., 9,5 % overige, 15 % g. kerkg.
Van de beroepsbevolking is 50 % werkzaam in de industrie, 6 % in de landbouw, 44 % in de dienstensector. Ruim 70 % van de ca. 35 km2 cultuurgrond bestaat uit grasland. De gemeente, in 1920 gevormd uit de gemeenten Stad Doetinchem en Ambt Doetinchem, omvat het dorp Gaanderen en enige buurtschappen. De industriële bedrijven en de regionaal verzorgende diensten (onderwijsinstellingen, ziekenhuizen en winkelcentrum) bieden werkgelegenheid aan een ruime omgeving van Doetinchem. De gemeente heeft gedifferentieerde nijverheid, o.a. metaalindustrie (emailleerbedrijven, ijzergieterijen, radio-onderdelen), hout-, meubel-, leeren rubberindustrie, conservenfabrieken, elektrotechnische nijverheid, papieren confectiebedrijven, drukkerijen. Doetinchem is een belangrijk verkeersknooppunt.
Vlakbij Doetinchem staat het vm. rijksopvoedingsgesticht de Kruisberg, thans rijksasiel voor psychopaten.Doetinchem heeft de grootste veemarkt (wekelijks) van Gelderland. De markthal doet tevens dienst als sporthal. Monumenten zijn o.a. de ned.-hervormde Catharinakerk (14e-16e eeuw, in 1945 verwoest, daarna gerestaureerd); evangelisch-lutherse kerk (16e eeuw, vroeger Gasthuiskapel); kasteel Slangenburg (waterburcht uit de 15e eeuw, herhaaldelijk verbouwd, thans gastenverblijf van de gelijknamige benedictijnenabdij); 15e-eeuws Huis Hagen en 16e-eeuwse ronde toren De Kemnade.
GESCHIEDENIS
Doetinchem (oudtijds Deutinchem), werd in 838 vermeld onder de naam Duictingen. Het kreeg in 1233 stadsrechten en werd in 1527 geteisterd door een grote stadsbrand. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was Doetinchem van 1572-98 Staats; in 1598 kwam het in Spaanse handen, tot het in 1599 heroverd werd door stadhouder Willem Lodewijk. Doetinchem behoorde in de Noordned. Republiek tot de stemhebbende steden van het kwartier Zutphen.
LITT. S.H.Lovinck, De gesch. van Doetinchem (1941).