m. (-s),
1. toestel voor condensatie (e);
2. stelsel van lenzen om licht op een beperkt vlak te concentreren, in de fotografie en bij microscopen (e).
(e) natuurkunde. Bij een microscoop is de condensor het optisch systeem dat licht onder de gewenste openingshoek op het object laat vallen. Bij kleine apertuur is daartoe een holle spiegel voldoende, die het diffuse licht (b.v. van een witte wolk afkomstig) op het object concentreert. Bij grotere apertuur wordt als condensor een nagenoeg halfbolvormige lens gebruikt. De condensor van Abbe, die ook voor de grootste aperturen geschikt is, bevat behalve deze nog andere lenzen, die samen een systeem vormen dat enige gelijkenis vertoont met een microscopisch objectief. werktuigbouwkunde. Condensors worden onderscheiden in:
1. oppervlakcondensors, waarbij het koelmedium (meestal koelwater) door middel van een grote oppervlakte metaalwand van buizen of platen, gescheiden is van damp en condensaat: plaaten pijpof buiscondensor;
2. mengcondensors, waarbij het koelmedium direct in aanraking met de damp wordt gebracht en het condensaat met het koelmedium wordt meegevoerd. In de oppervlakcondensor wordt door afkoeling van de te condenseren damp een dunne continue condensfilm op het metaaloppervlak afgezet die langzaam aangroeit en tenslotte langs de platen of buizen naar beneden druipt. Deze condensatiemethode heet filmcondensatie in tegenstelling tot de druppelcondensatie waarbij het koelend oppervlak waterafstotend is gemaakt, waardoor er direct condensaatdruppels worden gevormd. Afhankelijk van de stroomrichting van damp en koelvloeistof onderling, worden de condensors onderscheiden in condensors volgens het gelijkstroomof tegenstroomprincipe.
Bij stoommachines past men wel injectiemengcondensors toe waarbij de afgewerkte stoom direct in de condensor met het koelwater wordt gebracht en daarin neerslaat. Voor stoominstallaties wordt de mengcondensor alleen gebruikt als over goed water beschikt wordt: op zeeschepen gebruikt men alleen oppervlakcondensors, omdat de gecondenseerde stoom weer als voedingswater moet dienen; het zeewater is nl. door zijn zoutgehalte ongeschikt als voedingswater.
Bij een oppervlakcondensor zijn twee pompen nodig, nl. de zgn. droge-luchtpomp voor afvoer van de lucht die zich boven in de condensor verzamelt en de zgn. circulatiepomp voor circulatie van het koelwater.
Er bestaat nog een soort injectiecondensor zonder pomp. Dit zijn de zgn. straalcondensors, waarbij het toestromende koelwater een zodanige snelheid behoudt, dat het de gecondenseerde afgewerkte stoom kan af voeren. Condensors worden in stoominstallaties toegepast ter verkrijging van een hoger rendement. In de chemische industrie worden ze meestal gebruikt voor het vloeibaar maken en af koelen.