Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

cijns

betekenis & definitie

[→Lat. census, heffing], m. (cijnzen),

1. tijns of tins, schatting (e);
2. jaarlijkse belasting, →census;
3. de regels en gewoonten die dit recht regelen.

(e) Cijns was oudtijds een veel voorkomende benaming voor een periodieke betaling, verschuldigd wegens het recht om een onroerend goed in gebruik te hebben. Wanneer goederen ten cijnsrecht werden uitgegeven, kon dit geschieden:

1. in heerlijk cijnsrecht. Dan vormden de cijnsheer en zijn cijnsmannen een personele rechtskring met een eigen gerecht, waarin geschillen uit de cijnsverhouding voortgesproten werden berecht volgens het recht, dat zich in deze kring ontwikkeld had. Het gerecht bestond uit de cijnsmannen, die vonnis wezen, en de cijnsheer, die als voorzitter en als rechtsvorderaar optrad;
2. in niet-heerlijk cijnsrecht, waarbij geen speciale rechtskring ontstond en geschillen door de gewone gerechten werden berecht. Bij heerlijk cijnsgoed kon de cijnsplichtige òf een vrije cijnsman zijn, d.w.z. een persoon die niet tot een ‘echte’ behoorde, òf een horige. In het laatste geval was het goed, waarvan de cijns betaald werd, een hofhorig goed (→horigheid). LITT. W.Bezemer, Bijdr. tot de kennis van het oude cijnsen grondrenterecht in Brabant (1889); E. Heringa, Tijnsen op de Veluwe (1931).