Vlaams litterator, *31.12.1885 Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek (thans Roosdaal), ✝4.7.1945 Antwerpen; broer van Frans van Cauwelaert. Hij promoveerde in de rechten te Leuven, werd advocaat te Antwerpen.
In 1914 nam hij dienst als oorlogsvrijwilliger, en raakte in 1916 zwaar gewond.Na de oorlog werd hij politierechter te Antwerpen. Hij functioneerde van 45 als redactie-secretaris van Dietsche Warande en Belfort. Van Cauwelaert schreef aangrijpende oorlogsverzen en religieuze poëzie met mystieke inslag, ook twee romans, enkele verhalen, en een merkwaardig essay over Karel van de Woestijne.
Werken: Verzen (1909), Verzen, nieuwe reeks (1913), Liederen van door droom en daad (1918), Liederen voor Maria (1924), De Vlaamsche jongeren van gisteren en heden (1927, bloemlezing), Het licht achter den heuvel (1929, roman), Harry (1934, roman), Vertellen in toga (1935, verhalen; met vervolg De rechter vertelt opnieuw, 1944), Liederen van deemoed (1938), Verzen van het leven en de overvaart (1940), Karei van de Woestijne (1943, essay), De romancier en zijn jeugd (1944, essay). Uitgaven: Gedichten, bloemlezing door A.Westerlinck (1955); De zielen rijpen van verdriet, bloemlezing door G. W.Huygens (1967).
LITT. Dietsche Warande en Belfort (Afl. 6,1945); Walschap, A.van Cauwelaert (1959); A.Westerlinck, Wandelen al peinzend (1960); M.Gijsen, A. van Cauwelaert (1968).