Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Breken

betekenis & definitie

(brak, heeft en is gebroken),

I. overg., iets dat een zekere mate van hardheid bezit met meer of minder geweld (met de handen, met een werktuig, door slaan, stoten enz.) in stukken vaneenscheiden.
1 . (met opzet) klein- of stukmaken, verbrijzelen, vernielen: speculaas in stukken breken; een fles, een stok breken; (zegsw.) men kan geen ijzer met handen breken , het onmogelijke kan men niet doen; hij is altijd aan het maken en breken, laat allerlei veranderingen, vertimmeringen aan zijn huis aanbrengen, (ook) haalt veel overhoop, geeft onnodig geld uit: iemand de benen breken , met geweld stukslaan (veel als bedreiging geuit); iemand de hals breken, bij hem een halswervel ontwrichten, bij uitbreiding: hem ombrengen; (fig.) dat heeft hem de nek gebroken, zijn ongeluk of ondergang bewerkt, of volkomen gemaakt; een fles de hals breken, ze, uitdrinken; veel woorden de hals breken verspillen; ik kan hem wel maken en breken, ben verre zijn meerdere (in lichaamskracht, in ontwikkeling, in gevatheid enz.);
2 . onwillens, onopzettelijk oorzaak zijn dat iets stukgaat: (van schepen) uiteen doen vallen: de storm brak het schip; hij heeft zijn been gebroken; breek je nek, verwensing; het tij breekt de hals, kentert; (spr.) potje breken, potje betalen, wie schade veroozaakt, moet ze vergoeden; ergens een potje gebroken hebben, iets misdaan hebben; bij iemand een potje mogen breken, bij hem zeer in de gunst staan; (fig.) dit breekt mij het hart, ontroert, treft mij innig, of: dit doet pijn; de ontberingen hebben zijn krachten gebroken, hem geheel uitgeput; ook van morele kracht gezegd; iemand het hoofd breken, hem gedurig lastig vallen met moeilijke of onbeduidende verzoeken of vragen; daar kan ik mij mijn hoofd niet over breken, daarover kan ik mij niet druk maken, mij niet om bekommeren; teniet doen, een eind maken aan: de tovermacht breken; verzet breken; het stilzwijgen breken, verbreken; (spr.) nood breekt wet, in de nood wordt het ongeoorloofde geoorloofd; iemands wil, koppigheid breken, bedwingen;
3. iets in stukken verdelen (ook: granuleren; zie breken en malen), de eenheid en de samenhang van iets met meer of minder geweld opheffen: het brood breken, bij een religieuze plechtigheid zoals het Avondmaal of de eucharistieviering ronddelen; het geboortevlies met vinger en duim scheuren; de galblaas breken, eig. van vis; (fig.) een zaak bederven, in de war sturen; de aardkluiten met de eg breken, fijnmaken; land breken, omploegen of omspitten; een weide breken, tot bouwland omploegen; de grond breken, het anker lichten, zeil gaan; een lading breken , een deel van een volle lading lossen;
4. een afsluiting, omsluiting stukmaken, verwijderen: het zegel breken, verbreken, verwijderen; het ijs -met een ijsbreker; (fig.) de stijfheid en gedwongenheid tussen personen doen ophouden door een losse of vertrouwelijke toon aan te slaan; (ook) een pijnlijk stilzwijgen doen ophouden door een noodzakelijk maar netelig gesprek te beginnen;
5. (fig.) een regel of wet enz. schenden; de sabbat, de vasten breken, niet eerbiedigen; zijn belofte, zijn woord breken, niet houden, niet nakomen; de huwelijkstrouw breken, ontrouw worden; koop breken, ongedaan maken;
6 . een deel van een geheel afzonderen, scheiden: een bloem van de stengel breken; takken breken op zoveel ogen, ze zó hoog afbreken, dat er zoveel ogen of knoppen aanblijven; (tabaksbouw) het zandgoed breken, plukken; (oneig.) iemand iets uit de handen breken, het met moeite en geweld ontrukken; er een uurtje uit breken, uit drukke bezigheden afzonderen; zich baan breken, zich met moeite en geweld een doortocht banen; (van zaken) ingang vinden, in zwang komen;
7. de onveranderde loop, duur of voortgang van iets storen, onderbreken: bocht breken, het ankertouw van een schip met bochten leggen; hoeken, kanten breken, de scherpe kanten met schaaf, zaag of vijl wegnemen, ze afschuiven; (stralen) van richting doen veranderen: glas breekt het licht sterker dan water en water sterker dan lucht; brekend oppervlak, de grens tussen twee doorschijnende stoffen, waar de lichtstralen gebroken worden; brekende hoek, de hoek tussen de twee zijvlakken van een prisma; (van bewegingen) ten dele onderscheppen, stuiten: zijn val werd gebroken, onder het vallen stootte hij op een voorwerp, zodat hij niet met zo’n vaart neerkwam; het spel breken, doen staken; de slaap -, storen; de lange duur, de eentonigheid van een tijdsverloop onderbreken, er afwisseling in brengen: dat breekt de avond; zo’n vrije dag breekt de week; op zo ’n gebroken middag kwam van werken toch niets;
8. de eenheid van iets verstoren: men breekt olijfolie met mosterd en azijn om sausen te maken; suiker breekt het zuur van de citroen, maakt het minder scherp; niets brak de eentonigheid, niets hief de eentonigheid voor een poos op; die uitweidingen breken de eenheid van het opstel; het stel is gebroken, het geheel is geschonden; (heraldiek) aan een bestaand (familie-)wapen door bepaalde toevoegingen (zie breuk) een gewijzigde vorm geven, meestal om een bastaardlijn in het wapenvoerend geslacht aan te duiden;

II. onoverg.,

op gewelddadige wijze vaneengescheiden worden, de samenhang verliezen, stukgaan, in stukken vallen: de ruit breekt; het ijs brak; het touw is gebroken; brekende waar, breekbare; de vruchtbomen zijn brekende vol, hangen zo vol vruchten dat de takken dreigen te breken; door, uit iets breken, zich met geweld een weg banen; de aardappels beginnen al te breken -, bloemig te worden; de lucht breekt, de wolken scheiden zich; de zon breekt door de wolken, begint te schijnen, komt te voorschijn; de golven tegen de kust, spatten uiteen; de ogen zijn gebroken, het hoornvlies is dof geworden, ‘het licht is eruit’ (bij stervenden); zijn hart brak, fig. ter aanduiding van overstelpende smart, ook van sterk medelijden; de stralen in het water, veranderen van richting; met iemand breken, de betrekkingen van liefde of vriendschap met iemand afsnijden, in twist of vijandschap met iemand geraken; met een gewoonte breken, ze afleggen; met de oude sleur breken, ze niet langer volgen.