Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 26-08-2021

Brabant (hertogdom)

betekenis & definitie

vm. hertogdom, dat de huidige prov. Antwerpen en Brabant in België en het merendeel van het tegenwoordige Noord-Brabant in Nederland omvatte.

Het heeft zich ontwikkeld op het territorium van het vroegere hertogdom Lotharingen, waar een gouw Brabant zich uitstrekte tussen Schelde en Dijle. De plaatselijke groten, aangevoerd door Reinier Langhals (877-915), stamvader van de Henegouwse en Brabantse vorstengeslachten, bestreden het koninklijke gezag.

In 925 lijfde de Duitse koning Hendrik I Lotharingen bij zijn rijk in en stelde als compensatie Reiniers zoon, Giselbrecht II, tot hertog van Lotharingen aan. In het kader van de centralisatiepolitiek van de Duitse keizer Otto I (936-73) werd het systeem van de Staatskerk toegepast op Lotharingen.

Hij splitste het hertogdom in Opper-Lotharingen (Lorreinen) en Neder-Lotharingen (Lotherrijk). De hertogelijke titel over dit laatste gebied schonk hij aan Karel, broer van de Franse koning Lotharius en vriend van Reiner III Langhals.

Tegen de verwachtingen in bleven de Reiniers, aangevoerd door Reinier III en zijn zonen Reinier IV en Lambrecht I zich verzetten tegen deze politiek, maar zij werden verbannen. Keizer Otto II (973-83) schonk in 977 aan Lambrecht I, graaf van Leuven (977-1015) en Reinier IV van Henegouwen de allodiale goederen van hun in ballingschap overleden vader terug.

Lambrecht I verenigde door zijn huwelijk met Gerberga, dochter van hertog Karel van Lotherrijk, kort na 1000 de kleine graafschappen Brussel (een deel van de oorspronkelijke gouw Brabant) en Leuven. Dit was het begin van het hertogdom Brabant.

Lambrecht I verwierf ook de voogdij over de abdij Nijvel, zijn opvolgers over de abdij Gembloers. In 1096 kocht Godfried I van Leuven (1095-1140) het markgraafschap van Antwerpen, dat ongeveer overeenkwam met de huidige prov.

Antwerpen en Noord-Brabant, van Godfried van Bouillon, die op kruistocht vertrok.De eerste Brabantse hertogen consolideerden hun bezittingen door de macht van de plaatselijke heren te breken. Zo werd het graafschap Aarschot in 1179 ingelijfd, evenals de abdijen van Averbode, Tongerlo, Park bij Leuven, Grimbergen e.a. Anders dan in Vlaanderen schikten de steden in Brabant zich gewillig onder het landsheerlijk gezag, omdat dit hun belangen diende. Speciaal streefden de Brabantse hertogen naar de controle over de grote landweg Keulen-Brugge, een belangrijke handelsroute. Terwille van dit doel breidde hertog Hendrik I (1190-1235) ca. 1200 zijn gebied oostwaarts uit ten koste van het prinsbisdom Luik (Geldenaken, Tienen en Landen). In 1213 verslagen bij Steps door bisschop Hugo van Pierrepont, werd hij niettemin door deze als medeheer over Maastricht erkend.

De bedreiging vanuit Holland werd door de moeilijkheden in dat gewest na de dood van graaf Dirk VII opgeheven. Op zijn beurt nam hertog Jan I (1267-94) de opvolgingskwestie in Limburg te baat voor verdere expansie langs de Keulse weg. Zijn overwinning in de slag bij Woeringen (bij Keulen) in 1288 verenigde Limburg met Brabant.

De Keure van Kortenberg (1312) vergrootte de invloed van adel en steden en werd de grondslag van de Brabantse vrijheden. Het land zou alleen die belastingen betalen, die voortvloeiden uit de leenrechtelijke verplichtingen. Een Raad bestaande uit vier leden van de adel en tien van de steden hield toezicht. Jan III (1312-55) moest dit charter in 1314 aanvullen met het Waalse en het Vlaamse charter. Jans opvolgers, zijn dochter Johanna (1355-1406) en haar man Wenzel van Luxemburg, moesten bij hun Blijde Inkomst in 1356 nog veel meer rechten toestaan. Ondertussen was de uitbreiding van gebied voortgegaan.

In 1304 maakte Jan II zich meester van Holland bezuiden de Maas. Het bezit aan de Maas werd bevestigd door de verovering van Heerlen en Sittard op de heer van Valkenburg, en van Grave op de heer van Kuik (1323). Jan III stond tijdens de Honderdjarige oorlog (1337-1453) aan de kant van Eduard III van Engeland tegenover de Franse koning Filips VI, die van zijn kant Brabants buurvorsten tegen Jan III in een verbond verenigde. De hertog wist het gevaar te keren door Tiel af te staan aan Gelre, terwijl hij zelf tijdelijk de hand kon leggen op Mechelen, een Luikse enclave in het hertogdom Brabant.

De opvolging van Johanna en Wenzel in 1355 bracht Brabant in strijd met Vlaanderen, waarvan graaf Lodewijk II van Male, gehuwd met de tweede dochter van Jan III, Margareta, aanspraak maakte op een deel van de Brabantse erfenis. Bij het Verdrag van Aat (1357) moest Brabant Mechelen en Antwerpen aan Vlaanderen afstaan. In 1364 kocht Brabant het Land van Overmaze, Valkenburg en ’s-Hertogenrade. In 1388 deed Willem I van Gelre een poging om Grave te overmeesteren. Hertogin Johanna, weduwe van Wenzel, was kinderloos achtergebleven, kreeg hulp van haar aangetrouwde neef Filips de Stoute, hertog van Bourgondië. Een scheidsgerecht ontzegde Willem zijn aanspraak op Grave.

Door deze hulp van Filips schonk Johanna in 1390 aan hem en aan zijn echtgenote Margareta van Male het eigendom van haar landen en behield zich daarvan slechts het vruchtgebruik voor. Filips bestemde Brabant voor zijn tweede zoon Anton, die in 1406 Johanna opvolgde, bij welke gelegenheid Antwerpen en Mechelen aan Brabant terugvielen. Zijn opvolger Jan IV (1415-27) slaagde erin, door zijn huwelijk met de Hollandse gravin Jacoba van Beieren, Brabant en Limburg tijdelijk met Henegouwen, Holland en Zeeland te verenigen. Dit huwelijk strandde echter en Filips van Sint-Pol (1427-30) volgde zijn broer Jan IV op in Brabant en Limburg. Bij de dood van Filips van Sint-Pol in 1430 erfde de Bourgondische hertog Filips de Goede diens bezittingen. Brabant was een deel geworden van de Bourgondische staat en zou later als zodanig mede opgenomen worden in het Habsburgse rijk.

Sedert ca. 1530 kende Brabant een economische achteruitgang, daar de stedelijke lakennijverheid geen afzet meer vond. Als reactie op de Guldensporenslag (1302) was de volksklasse in Brussel, Leuven, ’s-Hertogenbosch en andere steden in opstand gekomen. Anderzijds kende Antwerpen als handelsplaats een snelle opbloei, tot in de 16e eeuw de Godsdienstoorlogen ook hieraan een einde maakten. De Westfaalse Vrede (1648) bepaalde de grens tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Hierdoor werd het noordelijke gedeelte van het hertogdom Brabant, dat tijdens de Tachtigjarige Oorlog in Staatsbezit was overgegaan, als Staats-Brabant, aan de Noordned. Republiek toegewezen (als deel van de zgn.

Generaliteitslanden). In de Franse tijd (1795-1813) werd Oostenrijks-Brabant ontbonden en gesplitst in twee prov.: het dep. van de Dijle (huidige prov. Brabant, 1814-30 ‘Zuid-Brabant’) en het dep. van de Beide Neten (huidige prov. Antwerpen). De titel van hertog van Brabant werd in België na 1830 gegeven aan de oudste zoon van de koning.

LITT. J. David, Gesch. van Brab. (1855); C. Knetsch, Das Haus Brab. (4 dln. 1918-28); J. Laenen, Voorgesch. van het aartsbisdom Mechelen. Kerkelijk en godsd.

Brab. 14e-16e eeuw (2 dln. 1935-36); J. Schouteden-Wery, Brab. (1951); M. Desittere, Bibliogr. repert. der oudheidk. vondsten in Brab. (1963); R. de Vleeschouwer, L’arr. du Brab. sous l’occupation franç. 1794-95 (1964); tijdschriften: Bijdragen tot de Gesch. van het aloude Hertogdom Brabant, Brabantse Folklore.

< >