Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Botting (botthing, botding)

betekenis & definitie

o., in de Friese landen de rechtszitting (ding), die oudtijds op geregelde tijden door de graaf, later door de schout, als zijn vertegenwoordiger, werd gehouden en door alle gerechtsgenoten binnen zijn district bijgewoond moest worden.

Voor een botting werden de rechtsgenoten speciaal ontboden door de schout. Het botting dient niet verward te worden met hetgeen in de rechtshistorische litteratuur genoemd wordt het ‘geboden zie ding’, d.w.z. een buitengewone terechtzitting, die geboden werd als de omstandigheden dit noodzakelijk maakten. Eens in de vier jaar hield de graaf zelf nog het botting. De rechtsgenoten waren verplicht om de reis- en verblijfkosten van de graaf en zijn gevolg te betalen; later werden deze afgekocht voor een bepaald bedrag, waardoor het botting denatureerde tot een belasting; m.n. de graven van Holland hebben het botting als een vaste belasting geheven.

LITT. S.J.Fockema Andreae, De bottinge (in: Bijdr. tot de Ned. rechtsgesch., 5e bundel, 1914);

H.Gosses, Welgeborenen en huislieden (1926).

< >