Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Boekdrukkunst

betekenis & definitie

v., typografie, het drukken met losse lettertekens.

De boekdrukkunst is naar men aanneemt het eerst in China ca. 1045 door de smid Pi Sjeng uitgevonden. In Europa werd zij ca. 1450 opnieuw uitgevonden, naar nu wel aangenomen moet worden niet door Laurens Janszoon Coster maar door Johannes Gutenberg. Deze loste het technisch probleem, om op commerciële wijze teksten te reproduceren, op door op stempels letters te graveren, daarvan matrijzen te maken en vervolgens hiervan in een gietvorm losse metalen letters te gieten, deze letters in een raam te sluiten, te inkten en met behulp van een drukpers op genat papier af te drukken. De letters kon men na de afdruk opnieuw gebruiken, wat niet het geval was bij het blokboek, dat, als houtsnijtechniek, geen voorloper van de boekdrukkunst genoemd mag worden. De oudste produkten van de boekdrukkunst in Europa zijn aan Gutenberg toegeschreven drukken die in 1454 en 55 te Mainz verschenen met steun van Johann Fust en Peter Schöffer. Vanuit Mainz verbreidde de nieuwe kunst zich naar de andere Duitse steden (o.a.

Anton Koberger te Neurenberg) en vandaar naar Italië (Conrad Sweynheim en Arnold Pannartz te Subiaco bij Rome; Johannes en Vindelinus de Spira, Erhard Ratdolt en Nicolas Jenson te Venetië; de laatste is befaamd om zijn romeinse letter), naar Frankrijk (Ulrich Gehring, Martin Krantz en Michael Friburger te Parijs), naar Engeland (William Caxton te Westminster). In de Nederlanden verschenen mogelijk tussen 1466-72 een aantal drukken waar men weinig van weet en die men vroeger in verband bracht met Coster en daarom Costeriana noemde, maar die men thans met prototypografie aanduidt. De oudste gedateerde boeken uit de Nederlanden zijn in 1473 door Nicolaus Ketelaer en Gherardus de Leempt te Utrecht en door Dirk Martens en Johan van Westfalen te Aalst gedrukt; andere vroege drukkers waren Gheraert Leeu te Gouda en Antwerpen en Richard Pafraet te Deventer.

Het boekenbedrijf in de 15e eeuw was nog een eenheid: de drukker was tegelijk lettergieter, uitgever en boekhandelaar. Naar de vorm waren de drukken nog imitaties van de middeleeuwse handschriften; de drukletters volgden de gotische letter van het handschrift. Als illustratie werd de houtsnede gebruikt. Omdat het gedrukte boek in de 15e eeuw nog in de kinderschoenen stond, vertoont het specifieke kenmerken en vormt de studie van de incunabel (wiegedruk), zoals het genoemd wordt, een apart vak. Hetzelfde geldt, hoewel in veel mindere mate, voor de postincunabel, het boek gedrukt tussen 1501-40.

Renaissance en Reformatie maakten de 16e eeuw tot de eeuw van het boek. Het gedrukte boek maakte zich los van zijn geschreven voorbeeld, de typografie van het boek werd zelfstandig; de romeinse letter (die de gotische letter ging verdringen) en de cursiefletter (als eerste gesneden door Francesco Griffo da Bologna) kregen een functionele rol; het titelblad kwam op; de decoratie werd typografisch. Auteurs kregen alleen in uitzonderlijke gevallen (b.v. Erasmus) een honorarium (zie dedicatie). Tegen nadruk door andere drukkers bestond nauwelijks bescherming (zie privilege). Drukkers bleven meestal tegelijk uitgever, maar het lettersnijden en lettergieten werd een zelfstandig bedrijf.

Bekende lettersnijders in de Nederlanden waren: Henrick Pieterszoon Lettersnider, Hendrik van den Keere; in Frankrijk: Claude Garamond (die de Italiaanse romein perfectioneerde), Robert Granjon (die hetzelfde deed voor de cursief). Zeer invloedrijk was het werk van de Venetiaanse drukker Aldus Manutius. In Bazel had Johannes Froben een groot bedrijf. De Franse typografie werd in de 16e eeuw toonaangevend, o.a. door de Estiennes, door Geoffroy Tory en door de bovengenoemde lettersnijders.

In de Nederlanden zijn vooral Dirk Martens (Leuven) en Christoffel Plantijn (Antwerpen) bekend. In de 17e eeuw waren de Noord-Nederlanders de drukkers van Europa. De firma’s Blaeu, Elzevier e.a. werkten voor de internationale markt (vooral wetenschappelijke en cartografische werken). Vanaf 1640 kende Frankrijk de Imprimerie Royale. In de illustratie had de kopergravure de houtsnede verdrongen; de laatste werd alleen nog in populaire boeken gebruikt.

De 18e eeuw wordt gekenmerkt door de produktie van naslagwerken en van kostbare plaatwerken. Veel werken van auteurs van de Verlichting werden in de Nederlanden uitgegeven; belangrijke drukkers waren hier Pieter van der Aa, de Wetsteins en het bedrijf Enschedé (ook lettergieters). De

Engelse typografie werd belangrijk met William Caslon en John Baskerville. Aan het eind van de 18e eeuw werd de romein door de lettersnijders François Ambroise en Firmin Didot (Parijs) en Giambattista Bodoni (Parma) verfijnd (new face).

Tot in de 19e eeuw onderging de techniek van het boekdrukken nauwelijks wijzigingen. Ook de houten drukpers, waarbij de druk tot stand werd gebracht door een metalen schroef waaraan een degel bevestigd was naar beneden op het zetsel te draaien, bleef eeuwen lang vrijwel onveranderd. In de 19e eeuw veranderden mechanisatie en industrialisatie de boekdrukkunst. Even na 1800 construeerde de Engelse graaf Stanhope de eerste ijzeren handpers, waarop men grotere vormen sneller kon afdrukken. In 1814 werd de eerste cilinder-snelpers, door Friedrich König ontworpen, in gebruik genomen. Spoedig werden de snelpersen door stoom aangedreven.

Nog sneller werkten de rotatiepersen, waarbij het papier door twee cilinders, waarvan er een het zetsel bevat, gaat. Vanaf ca. 1840, toen de eerste zetmachines ontstonden, werd ook het zetten gemechaniseerd; in 1885 construeerde Ottmar Mergenthaler de eerste Linotype (regelzetmachine), in 1887 bouwde Tolbert Lanston de Monotype (losseletterzetmachine). Het boek werd een massaprodukt, men wilde hoge oplagen en lage prijzen, hetgeen een verwaarlozing van de kwaliteit van het drukwerk ten gevolge had. De uitgeverij ging zich losmaken en werd een zelfstandig bedrijf.

De lithografie (steendruk) en de fotografie boden nieuwe mogelijkheden voor de illustratie van het boek. Auteurs ontvingen een honorarium; uitgevers kregen bescherming tegen nadruk. De Nederlandse boekdrukkunst had geen internationale betekenis meer. Aan het eind van de 19e eeuw ontstond in Engeland een reactie tegen de industriële boekdruk (Arts and Crafts); William Morris en velen na hem gingen de boekdrukkunst weer als handwerk beoefenen (zie privé-pers).

Als gevolg hiervan had men in de 20e eeuw weer aandacht voor de typografische verzorging, ook van het industrieel vervaardigde boek, o.a. door het werk van letterontwerpers en boekverzorgers als Stanley Morison, Jan Tschichold en de Nederlanders S.H.de Roos en Jan van Krimpen. Tegelijk trad nog verdere mechanisatie op en werd het pocketboek zeer populair, maar de grote invloed van andere communicatiemedia (radio, televisie) betekende het einde van de overheersing van het gedrukte boek, terwijl de enorme verspreiding van de offsetdruk (een vlakdrukprocédé gebaseerd op de lithografie) de boekdruk (een hoogdrukprocédé) overschaduwde; dit laatste zal het einde van ruim vijf eeuwen boekdrukkunst betekenen. [drs.F. A.W.G. Janssen].

LITT. Catalogus der bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels te Amsterdam (1920—); S.Dahl, Bogens historie (1927); D.C.McMurtrie, The book, the story of printing and bookmaking (1950); K.Schottenloher, Bücher bewegten die Welt (1951-52); T.

Carter, The invention of printing in China and its spread westward (1955); S.Morison, Four centuries of fine printing (1960); W.G.Hellinga, H.de la Fontaine Verwey en G.W.Ovink, Kopij en druk in de Nederlanden (1962); J.M.Wells enz., Anderhalve eeuw boektypografie 1815—1965 (1965); E.P. Goldschmidt, The printed book of the renaissance (1966); A.F.Johnson, Type designs (1966); C.Clair, A chronology of printing (1969); H.D.L.Vervliet, Annual bibliography of the history of the printed book and libraries (1970—); L.Febvre en H.-J. Martin, L’apparition du livre (1971); T.Besterman, Printing, a bibliography of bibliographies (1971); J. Moran, Printing presses (1973); H.D.L.Vervliet (red.), Liber librorum, 5000 jaar boekkunst (1973);S.H.Steinberg, Five hundred years of printing (1974). Tijdschriften: The Library (1889—); Het Boek (1912—1966); De Gulden Passer (1923—); Gutenberg Jahrbuch (1926—); Journal of the Printing Historical Society (1965—); Quaerendo (1971—). Musea: Museum Plantin-Moretus (Antwerpen); Gutenberg-Museum (Mainz); Musée de rimprimerie (Lyon); Museum Enschedé (Haarlem); Museum van het Boek (’s-Gravenhage).

< >