Vlaams priester, taalkundige en dichter, *27.9.1826 Beveren bij Kortrijk, †24.8.1885 Poperinge. De Bo was leraar te Brugge (1851-73).
Hij behoorde met G.Gezelle tot de zgn. Westvlaamse taalparticularisten en heeft vooral verdienste als lexicograaf. Werken: Gedichten (1873), Westvlaamsch Idioticon (1870-73, 1890-92 tweede bijgewerkte uitg. door J.Samyn). LITT. J. Vermaut, Deken De Bo (1914); J.Filliaert, Deken De Bo (1947).