Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bloemkool

betekenis & definitie

v./m. (-kolen),

1. groentesoort waarvan de jonge bloemdelen en de tot een vaste massa vergroeide bloemstengels en steeltjes worden gegeten; (scherts.) daar is tante bloemkool, gezegd van enigszins zonderling geklede vrouwen en kinderen;
2. (vliegertaal) oerwoud zoals het zich vanuit een vliegtuig vertoont; ook op deze wijze geziene riffen. De bloemkool is een reeds lang bekend groentegewas afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied. Zij wordt op velerlei wijzen geteeld, waardoor over een zeer lange periode kan worden aangevoerd (mrt.-dec.).

In kassen wordt bloemkool veel geteeld als onderteelt onder druiven. In warenhuizen vindt de bloemkool toepassing als voorteelt voor tomaten. De rijenteelt, dat is de teelt in bakken, wordt nog slechts op zeer beperkte schaal toegepast. Bij deze teelten onder glas en ook bij de vroege teelt in de open grond maakt men gebruik van planten die in het najaar onder platglas zijn gezaaid (zgn. weeuwen). Gebruikt men voor de vroege opengrondteelt planten die in feb. zijn gezaaid, dan spreekt men van vrijsterteelt.

Het succes van de herfstteelt hangt grotendeels af van het al of niet optreden van vorst. Enkele graden beneden het vriespunt kan de herfstkool wel verdragen, en in zeer zachte winters oogst men ook in jan. nog wel. Vooral de bloemkool geoogst na SintNicolaas brengt meestal veel geld op. De winterteelt in de open grond slaagt alleen onder zeer gunstige omstandigheden en wordt op beperkte schaal op Walcheren uitgeoefend.

Een belangrijke cultuurmaatregel bij de teelt is het dekken. Wanneer de bloemvorming heeft plaats gehad, dient men door het omknakken van één of meer bladeren te voorkomen dat te veel licht toetreedt. Zodoende houdt men de kool mooi blank. Ook bij de oogst en het transport let men erop dat de zon niet op de kool schijnt door af te dekken met afgesneden blad of met zeilen.

Nederland. De teelt omvat ca. 100 ha onder glas (voornamelijk in het Westland) en daarnaast een wisselend areaal van rond 2500 ha vroege en zomerkool in de open grond, benevens ca. 2000 ha herfstkool. Voor de vollegrondteelt zijn de belangrijkste gebieden het Westland (vroeg), de Zuidhollandse eilanden (zomerteelt) en de Streek in Noord-Holland (herfstteelt). De totale aanvoer bedraagt jaarlijks 50-60 mln. stuks ter waarde van rond ƒ 40 mln. Ca. 75% hiervan wordt in het binnenland geconsumeerd. De BRD is vrijwel de grootste importeur van het Ned. produkt. Daarnaast worden de laatste jaren steeds grotere hoeveelheden bloemkool ingevoerd uit Italië en Frankrijk (Bretagne), voornamelijk in het winterseizoen.

België. Het grootste produktiegebied is de streek van Mechelen, waar men veel bloemkool kweekt in warenhuizen, vóór late tomaten en tevens veel bloemkool in volle grond. Deze laatste komt steeds 8-10 dagen vroeger op de markt dan de Ned. Er is een grote uitvoer naar de BRD. De teelt van late bloemkool is meer verspreid, maar breidt zich vooral uit in West-Vlaanderen. Het totale areaal in vollegrond bedroeg in 1966 ruim 2500 ha, met een produktie van 50 mln. stuks. De teelt onder glas wordt geraamd op 25 ha met een produktie van 75000 stuks.

< >