Ned. schilder, *25.12.1564 Gorinchem, †27.1.1651 Utrecht; zoon van Cornelis Bloemaert
1. Hij was leerling te Utrecht van J. de Beer en waarschijnlijk van A. Blocklandt; verdere scholing ontving hij o.a. in Fontainebleau en Parijs (1580-83).
Hij verbleef nadien twee jaar in Amsterdam en vestigde zich daarna voorgoed te Utrecht. Bloemaerts religieuze en mythologische werken, die de kern van zijn oeuvre vormen, stonden aanvankelijk onder invloed van Ned. (F. Floris, B.Spranger) en Italiaanse maniëristen. Kort na 1600 kregen academische opvattingen de overhand; hieruit spreekt de invloed van Goltzius. Ook het caravaggisme met zijn voorliefde voor lichteffecten heeft, m.n. na de terugkeer van G.
Honthorst uit Italië, korte tijd Bloemaerts belangstelling gehad. Bloemaert schilderde voorts genrestukken, portretten en landschappen. Deze laatste vallen op door een decoratieve charme en lopen soms vooruit op de idyllische bucolische tafereeltjes van rococokunstenaars.
Er is een groot aantal tekeningen van zijn hand bewaard gebleven. Vele kunstenaars, o.a. C.
Vischer en zijn zoons, hebben naar zijn werk gegraveerd. Bloemaert had zeer veel leerlingen, o.a. zijn zoons Adriaen, Cornelis en Hendrick, verder C. van Poelenburgh, H.
Terbrugghen, J.Cuyp, J. Honthorst, W. Honthorst, A.Both, J. van Bijlert en J.B. Wenix.
LITT. G. Delbanco, Der Maler A. Bloemaert (1928); cat. tent. Caravaggio en de Nederlanden, Centraal Museum, Utrecht (1952).