v./m. (-proeven), proef op het bloed; in het bijzonder van toepassing op de proef waarbij het alcoholgehalte van het bloed wordt onderzocht om na te gaan of iemand onder invloed van alcoholgebruik een motorvoertuig bestuurd heeft.
In het Ned. verkeersrecht was de bloedproef aanvankelijk een opsporingsmethode die meewerkte aan het bewijs dat iemand verkeert ‘onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank, dat hij niet in staat moet worden geacht het motorrijtuig, het rijwiel of een ander rij- of voertuig naar behoren te besturen’ (art. 26 lid 1 oud Wegenverkeerswet). De Hoge Raad heeft in het Tweede Bloedproefarrest (26.6.1962 NJ 1962, 470) een onvrijwillig afgenomen bloedproef ontoelaatbaar geoordeeld. Strafprocessuele opsporingsbevoegdheden moeten strikt worden geïnterpreteerd; verdergaande opsporingsmethoden dan in het WSv geregeld, mogen slechts met toestemming van de verdachte worden toegepast; voor het onvrijwillig aftappen van bloed kan al helemaal geen wettelijke basis worden gemist. Het in 1969 ingediende, in 1973 aangenomen en op 1.11.1974 in werking getreden wetsontwerp regelt deze materie. Het rijden na zoveel alcoholgebruik dat bij (later) onderzoek blijkt dat het alcoholgehalte meer is dan een halve mg per ml bloed, is een zelfstandig misdrijf. Het kan dus voorkomen dat iemand gestraft wordt zonder dat hij bij het rijden de 5‰-grens reeds was gepasseerd, omdat alcohol niet onmiddellijk in zijn totaliteit in het bloed wordt opgenomen.
Tevens is het weigeren de bloedproef af te leggen een misdrijf en het weigeren mee te werken aan de ademtest, een selectiemiddel voor de bloedproef, een overtreding. De bloedproef mag alleen door een arts worden afgenomen; het bloed wordt door het gerechtelijk laboratorium onderzocht. De strafsanctie op de weigering de bloedproef af te leggen is even groot als op dronken rijden (drie maanden gevangenisstraf) of de gekwalificeerde vorm ervan (dood door schuld). Alom werd erkend dat deze strafbaarstelling in strijd is met het strafprocessuele grondbeginsel dat een verdachte niet gedwongen mag worden bewijs tegen zichzelf te verschaffen.
In België worden bloedproef en ademtest beide gehanteerd in verkeerszaken. Het KB van 16.3.1968 betreffende de coördinatie van de wetgeving omtrent het optreden van politie en rijkswacht inzake het wegverkeer regelt de toepassing. Het KB onderscheidt drie situaties:
1. Iemand maakt aanstalten een voertuig of rijdier te besturen. In dit geval is, bij een gerezen vermoeden van alcoholmisbruik, een positief uitgevallen ademtest voldoende tot een desbetreffend verbod;
2. Iemand bestuurt een voertuig of een rijdier. Eerst wordt een ademtest uitgevoerd. Wanneer deze positief uitvalt (0,8‰ alcohol in het bloed) mag een bloedproef worden opgelegd om te bepalen of zich het strafbare alcoholpromillage in het bloed (1,5‰) bevindt;
3. Iemand veroorzaakt een verkeersongeluk of is daarbij betrokken. In dit geval is een bloedproef verplicht (indien uitvoerbaar) wanneer een ademtest positief is uitgevallen. De bloedproef kan door betrokkene geweigerd worden op grond van medische redenen.
De bloedproef wordt in België tevens uitgevoerd bij criminele zaken als moord enz., wanneer het vermoeden bestaat dat de betrokkenen alcohol hebben gebruikt.