Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bloedbeschuldiging

betekenis & definitie

v. (-en), aantijging dat joden bloed van christenen gebruiken voor hun paasritueel of andere religieuze plechtigheden.

De eerste vermelding ervan vindt men in Flavius Josephus’ Contra Apionem II, VIII 95. In de middeleeuwen kwam de bloedbeschuldiging vooral op rond het joodse paasfeest, waarbij een christenkind vermoord zou worden voor de bereiding van de matses, hetgeen dan met bloedige vervolgingen gepaard ging. Zo is het jongetje Simon uit Trente heiligverklaard, omdat hij in 1475 voor rituele doeleinden door joden gedood zou zijn. Pas in de jaren vijftig van de 20e eeuw is deze heiligverklaring ongedaan gemaakt. Tevens hebben verschillende christelijke geestelijken en geleerden zich al eerder tegen de bloedbeschuldiging gekeerd, o.a. paus Gregorius X in zijn bul Sicut Judaeis (1272). In de 19e eeuw waren dit vooral de Duitse geleerden Nöldeke en Delitzsch.

Aan het einde van de 19e en in het begin van de 20e eeuw kwamen in het Midden-Oosten, Griekenland, Hongarije, Oostenrijk, Polen en Rusland herhaaldelijk bloedbeschuldigingen voor, meestal als inleiding tot een grote pogrom. In Rusland vond in 1911 het geruchtmakende proces tegen Mendel Beilis plaats, die van rituele moord beschuldigd werd, waartegen toen de internationale pers fel in verweer kwam. Het laatste openbare proces wegens bloedbeschuldiging vond in 1934 in Bulgarije plaats. Ook de nationaal-socialisten gebruikten de bloedbeschuldiging herhaaldelijk in hun antisemitische propaganda.

LITT. D. Chwolson, Die Blutanklage und sonstigen mittelalterlichen Beschuldigungen der Juden (1901); J. Soetendorp, Ontmoetingen in ballingschap I (1965).

< >