(beschikte, heeft beschikt).
1. ordenen, regelen, ook gezegd van God en het noodlot: de mens wikt, maar God beschikt, de beslissing is in Gods hand;
2. op een verzoek gunstig (afwijzend) beschikken, het (niet) inwilligen; II onoverg., . beschikken over iemand of iets, er naar welgevallen gebruik van (kunnen) maken, tot zijn dienst hebben: u kunt over mijn huis beschikken; disponeren: morgen kunt u over het geld beschikken, het in ontvangst nemen; over een groot vermogen bezitten;
2. een bestemming geven aan: ik heb over geen uur meer te al mijn tijd is bezet.