uit de kansrekening afkomstige paradox, genoemd naar J.L.F.Bertrand, die als volgt kan worden geformuleerd: drie identieke kastjes A, B en C zijn ieder voorzien van twee laden. Beide laden van kastje A bevatten een gouden munt, beide laden van B een zilveren munt, terwijl kastje C een zilveren en een gouden munt bevat.
Men opent lukraak één van de laden. Deze blijkt een zilveren munt te bevatten. Hoe groot is de kans dat de andere lade een gouden munt bevat? Men kan de vraag op twee manieren beantwoorden:1. B of C is gekozen, en alleen als C gekozen is, bevat de andere lade een gouden munt, dus de gevraagde kans is
2. de geopende lade kan zijn: de eerste lade van B, de tweede lade van B, of een lade van C; alleen in het laatste geval bevat de andere lade een gouden munt; de gevraagde kans is dus ⅓. Het eerste antwoord is onjuist omdat B een grotere kans heeft om gekozen te zijn dan C.
