Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Beroepsvereniging

betekenis & definitie

v. (-en), in België een organisatie van beoefenaars van een zelfde beroep en/of bedrijven die tot dezelfde economische sector behoren.

Criteria voor de oprichting kunnen o.a. zijn: de omvang van de bedrijven, hun plaats in de bedrijfskolom. Ook mengvormen komen voor: verenigingen waarin zowel handel als nijverheid vertegenwoordigd zijn.

Uit de over het gehele land verspreide beroepsverenigingen, meestal naar de bedrijfstak ingericht, zijn machtige federaties ontstaan. Zij beschikken over centrale bureaus en permanente diensten, stellen uniforme handelsreglementen op voor het vak, omvatten dikwijls een arbitragekamer voor de minnelijke regeling van handelsgeschillen en verstrekken voorlichting aan hun leden.

Het Verbond van Belg. Ondernemingen (VBO) is het overkoepelend orgaan van de werkgevers. Uit de beroepsverenigingen zijn interprofessionele verenigingen gesproten, die een adviserende rol vervullen in opdracht van de overheid: zie bedrijfsraden, zie Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.

Op 31.12. 1970 bestonden in België 1538 erkende beroepsverenigingen en 45 federaties van beroepsverenigingen. De onderverdeling van de beroepsverenigingen was als volgt: nijverheid 443 (waarvan 406 werkgevers, 17 arbeiders en 20 bedienden), vrije beroepen 249, handelaars 522, land- en tuinbouw 210 en diversen 114. Voor Nederland: zie beroepsorganisatie.