(bekwam, heeft en is bekomen), i. (overg.) verwerven: een prijs bekomen; ontvangen, krijgen: antwoord bekomen; hij is aan de bekomen wonden overleden; II. (onoverg.)
1. gevolgen voor, uitwerking op iemand hebben, vooral van spijzen en dranken gezegd: die wijn is mij niet goed bekomen; wel bekome het u; moge het u bekomen!, wens na het gebruik van spijs of drank;
2. weer bijkomen, herleven, tot zichzelf komen: van de schrik bekomen; laat de paarden eerst wat uitblazen, uitrusten; hij is aardig bekomen in zijn vakantie.