Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Begunstiging

betekenis & definitie

v. (-en), het betonen van gunst, bescherming; onder begunstiging van mooi weer, begunstigd door; strafbare begunstiging, gedragingen die het plegen van een misdrijf in de hand werken of de opsporing van de daders bemoeilijken .

Nederland. Persoonlijke begunstiging. Het strafbare feit van art. 189 WStr is het opzettelijk verbergen of behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing of aanhouding door de ambtenaren der justitie van iemand, die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf, of in het wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren der justitie onttrekken van voorwerpen, waarop of waarmee een misdrijf gepleegd is, of in het vernietigen van andere sporen van het misdrijf, alles, nadat het is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken. In verwijderd verband kan wellicht onder dit hoofd gebracht worden het opzettelijk beletten, belemmeren of verijdelen van een lijkschouwing (art. 190 WStr).

Zakelijke begunstiging is de dader van in het algemeen een vermogensdelict helpen bij het veilig stellen van de voordelen, die het delict opleverde. Afzonderlijke strafbaarstelling van deze begunstiging komt niet voor, maar wordt geacht onderdeel uit te maken van heling (artt. 416—417 bis WStr). Begunstiging is voor genoemde delicten een ongebruikelijke term: het opschrift ‘begunstiging’ van titel 30, boek n van het Ned. WStr wordt dan ook als een vergissing aangemerkt. Onder deze zelfde titel vallen nog bepaalde vormen van deelneming aan drukpersdelicten door uitgever of drukker (artt. 418-420 WStr).

België. Begunstiging is als rechtsterm niet gebruikelijk. In het strafwetboek komen nochtans enkele zgn. begunstigingsdelicten voor: het gewoonlijk verschaffen van onderdak aan misdadigers (art. 68 WStr), verberging van wegens misdaad vervolgde of veroordeelde personen (art. 339 WStr), verberging van het lijk van iemand die gedood is of ten gevolge van slagen of verwondingen gestorven is (art. 340 WStr). heling (artt. 505—506 WStr).

< >