Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Bartók

betekenis & definitie

Béla, Hongaars componist, *25.3.1881 Nagyszentmiklós, †26.9.1945 New York. Bartók studeerde van 1899-1903 aan de muziekacademie van Boedapest waar Hans Koessler zijn compositieleraar was.

Van 1907-34 was Bartók docent aan deze instelling. In deze jaren ondernam hij als pianist vele concertreizen door Europa en Amerika.Van 1935-40 was Bartók actief lid van de Hongaarse Academie van Wetenschappen. Hij werd belast met de voorbereiding van een uitgave van Hongaarse volksliedkunst, hetgeen hem in staat stelde als componist een onafhankelijk leven te leiden. In 1940 emigreerde hij uit politieke overwegingen naar de VS, waar hem een jaar later een eredoctoraat aan Columbia University werd verleend. Onder behoeftige omstandigheden overleed hij in 1945 aan leukemie.

De Duits-georiënteerde muziekcultuur in Hongarije heeft een duidelijk stempel gedrukt op Bartóks vroegste composities (Liszt op zijn Rapsodie voor piano en orkest op. 1, Richard Strauss op het symfonische gedicht Kossuth). Van blijvende invloed echter was Debussy die hij in 1905 tijdens een bezoek aan Parijs ontdekte. De Oosteuropese volksmuziek, waarvan de optekening, de systematische wetenschappelijke bestudering en uitgave een belangrijk deel van zijn levenswerk werd, werd tenslotte de voornaamste stimulus van Bartóks compositorische creativiteit waarvan de ontwikkeling aldus in definitieve banen werd geleid. De eerste in een uitvoerige reeks van publikaties op het gebied van muzikale folklore is de uitgave van Twintig Hongaarse Volksliederen voor zangstem en piano (1906). Deze uitgave werd, behalve door Bartók, verzorgd door Zoltán Kodály die Bartóks folkloristische interesse deelde en hem van 1905-14 regelmatig begeleidde op de reizen die hij ten behoeve van het volksliedonderzoek maakte. Dit onderzoek betrof niet alleen Hongarije maar de gehele Balkan, Klein-Azië en Noord-Afrika.

De invloed die de volksmuziek op Bartóks compositorisch denken uitoefende, verschilt wezenlijk van die welke zij op talrijke romantische componisten had. Voor het gebruik van volksliedelementen als exotische opsmuk van principieel westerse muziek komt bij Bartók een verregaande vereenzelviging met het volksliedidioom in de plaats. De assimilatie van structurele eigenaardigheden van de volksmuziek stelde hem in staat een zeer oorspronkelijke melodische, ritmische en harmonische schrijfwijze te ontwikkelen en het in majeur en mineur verankerde tonaliteitsbesef te verruimen. In Bartóks compositorische ontwikkeling kan men drie perioden onderscheiden waarvan de eerste (tot 1923) de sterkste banden met het verleden vertoont, maar in veel opzichten tevens de radicaalste is: het eerste strijkkwartet (1908), Hertog Blauwbaards burcht (1911), Allegro barbaro (1911). De invloed van het Middeneuropees expressionisme doet zich vooral in de gedreven muziek bij de balletpantomime De wonderbaarlijke mandarijn (1919) gelden.

De tweede periode (tot 1938) is zonder meer de belangrijkste: in een sterk op synthese (Bach, Beethoven, Debussy) gerichte stijl, gebaseerd op een lineair-imitatorische textuur en een door dynamische vormprincipes beheerste muzikale betoogtrant, bereikte Bartók een soms feilloos evenwicht tussen motorische gedrevenheid en vormbesef. In deze periode valt het culminatiepunt van zijn volledige oeuvre: de twee sonates voor viool en piano (1921, 1922), het derde strijkkwartet (1927), het tweede pianoconcert (1931), de Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta (1936) en de Sonate voor twee piano’s en slagwerk (1937).

De laatste (voornamelijk Amerikaanse) periode, die begint met het zesde strijkkwartet (1939) leverde enkele van zijn populairste werken op: het Concert voor orkest (1943) en het derde pianoconcert (1945). Dynamiek en agressiviteit hebben hier plaats moeten maken voor resignatie en een wat restauratief, waardig classicisme. Overige werken: strijkkwartetten 1-6 (1908-39), vier orkeststukken opus 12, De houten prins (1916), sonate voor piano (1926), lm Freien (1926), Cantata Profana (1930), Mikrokosmos (1926-37), vioolconcert (1938), Contrasten (1938), Divertimento (1939), sonate voor viool-solo (1944).

LITT. H. Geraedts, B. Bartók (1961); H. Stevens, The life and music of B. Bartók (1964); D.

Dille, B. Bartók (1967); D. Dille, Documenta Bartokiana (1964-70).

< >