Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Banking principle

betekenis & definitie

[Eng., bankbeginsel], de leer, opgekomen in Engeland in de eerste helft van de 19e eeuw, dat de circulatiebanken bij het uitgeven van bankbiljetten in beginsel vrij moeten worden gelaten. Aanhangers waren o.a.

Tooke en Fullarton. Zij meenden dat het geen zin had om het niet door goud gedekte bankpapier van overheidswege aan een zeker maximum te binden, aangezien de behoeften van het ruilverkeer tenslotte beslissend zijn voor de omvang die geldomloop zal hebben.Zij verwierpen de grondgedachte van de kwantiteitstheorie en stonden vrije concurrentie in het bankwezen voor. Volgens hen moest aan de banken slechts de verplichting worden opgelegd steeds voor inwisseling van het fiduciair geld in metaal of metaalgeld zorg te dragen. Deze inwisseling zal, als voldaan wordt aan de eisen van solvabiliteit en liquiditeit en de banken zich m.n. zouden beperken tot zgn. zelfliquiderende handelskredieten (zgn. commercial loan theory of real bills doctrine), geen moeilijkheden opleveren.

Deze leer stond lijnrecht tegenover die van de currency theory, die de bankbiljettenuitgifte wilde binden aan stringente wettelijke normen, een beginsel dat tenslotte in de Peel Act 1844, betrekking hebbend op de werkzaamheden van de Bank of England (zie dekkingsvoorschriften), overwon. Hoewel de aanhangers van het banking principle, in tegenstelling tot die van de currency theory, terecht geen principieel verschil zagen tussen bankbiljetten en giraal geld en het geldkarakter van beide onderkenden (overigens een standpunt dat slechts geleidelijk heeft gezegevierd), verloren zij uit het oog dat de verkeersbehoefte wordt beïnvloed door de voorwaarden waarop de circulatiebank en de andere banken bereid zijn krediet te verstrekken. Zijn deze nl. te gunstig voor de kredietnemers, dan kan een teveel aan papiergeld in omloop komen. Anderzijds kunnen de verkeersbehoeften stijgen waaraan de geldschepping niet zonder meer behoeft te worden aangepast. De in de strijd tussen aanhangers van het banking principle (ook wel vrijheidsbeginsel genoemd) en de currency theory tot uiting gekomen tegenstelling speelt nog steeds in de moderne tijd op de achtergrond b.v. in de vorm van de tegenstelling tussen voorstanders van kwalitatieve, resp. kwantitatieve kredietcontrole en op het terrein van de monetaire politiek.

LITT. A.Batenburg, Enkele hoofdlijnen van de monetaire politiek (1956); G.M.Verrijn Stuart, Geld, krediet en bankwezen II (1956); H.A.van Nierop en C.D. Jongman, Schets van het bankwezen (5e dr. 1965); S.Korteweg en F.A.G.Keesing, Het moderne geldwezen II (12e dr. 1971).

< >