af'gieten (goot af, heeft afgegoten),
1. door gieten verwijderen, m.n. het water waarin spijzen gekookt zijn laten aflopen: aardappelen, groente, bonen afgieten; het bovenste of overtollige uit een glas enz. weggieten; omsteken (van het ene vat in een ander vat doen);
2. door gieten (van pleister, brons enz.) in een bepaalde vorm een afbeeldsel van iets vóórtbrengen: een beeld in gips afgieten.